Van Biesweerd tot Boeshei - Toponiemen in Swalmen en Asselt
 
A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z
 

Aanwas, de

Smabers 7
Google Maps

Dit gebied behoort tot de meest recente aanwinsten van het Swalmer grondgebied. In 1556 verklaarden enkele inwoners van Asselt dat eertijds stroomafwaarts van de grote Byssenwerdt te Asselt gemeentegrond had gelegen, die de naburen in twee gedeelten hadden verkocht. In deze percelen waren vele heuvels en waterlopen ("hoevele ind slayen") waar drie van de getuigen "in groiten ind cleynen watern myt scepen ind fuecken" gevist hadden. Later was dit gebied in weiland veranderd. De akte illustreert voortreffelijk hoe sterk het landschap langs de Maas door de eeuwen kon veranderen.

Foto: Loe Giesen

Landmeter Smabers gebruikt de benaming aenwasch op kaart 7 voor zowel de percelen 5 (ruim 25 morgen groot) als 8 (ruim 4 morgen). Op de Rivierenkaart (1849) vormt de Aanwas bijna één geheel met de Bies weerd.

Tegenwoordig is het meestal erg stil in deze uithoek van Swalmen. Op de foto (2007) de Aanwas gezien vanaf de Weerd, van waaruit dit doodlopende zandpad in noordwestelijke richting de Aanwas ingaat. De bomen links op de achtergrond staan in de Hansummerweerd, een klein stukje Neer dat op de rechteroever van de Maas terecht is gekomen. Rechts de hoogte van de Aoleberg of Donderberg in Beesel.

 

Aanwasstraatje

Smabers 7
In 1687 waren de heggen in de Alde Maesstraet en het Aenwasstraetien niet behoorlijk gesnoeid, waardoor men er niet gevoeglijk kon passeren.
 
ABDISSENSTRAAT Smabers
Google Maps

In de late Middeleeuwen was het geslacht Van Swalmen ook in Roermond een familie van groot aanzien. Elisabeth van Swalmen was abdis van het Munsterklooster van 1292 tot 1297, terwijl in 1325 en 1341 opnieuw een Elisabeth van Swalmen wordt genoemd als abdis van het Mariastift. Fredeswinde van Swalmen wordt vermeld als abdis in 1342 en Bela van Swalmen, vrouwe van Malborg, tussen 1354 en 1380.

De abdis van Munsterbilzen had in de 14e eeuw inkomsten uit de tienden van Swalmen.

Vastgesteld bij raadsbesluit van 30 september 1964.

 
Akkersgroes Smabers
Google Maps
Benaming voor het gebied tussen WIELER en PAPENWEG op de Rivierenkaart uit 1849.
 
Aldenhof  
1. Smabers
Google Maps

Foto: Loe Giesen

Aldenhof is een oude benaming (vooral 17e eeuw) voor de pachthoeve die gewoonlijk wordt aangeduid als Oudenhof of Genaanhof. Op de foto de boerderij tijdens hoogwater in 1993. De waterstand van 1926 was nog bijna een halve meter hoger, maar ook toen zal de hoeve nog nét droge voeten hebben gehouden.

Het uiterlijk van de gebouwen veranderde door de eeuwen heen. In het Algemeen Rijksarchief te Brussel bevindt zich een ongedateerde kaart van de 'Aldenhoff, zugehörig den wohlerwürdigen herren, herren Cartaeusser in Roermonde'. De kaart zal dateren uit de periode dat Swalmen tot de Oostenrijkse Nederlanden hoorde. Gezien de grote verschillen met het huidige bouwvolume dateert de afbeelding van vóór 1735. In dat jaar werd de schuur her- of verbouwd; een klein steentje in de gevel herinnert aan deze ingreep. Jaarankers 1769 geven aan dat ook het huidige woonhuis van later dateert.

 
2. Smabers 11/284
Google Maps

Foto: Loe GiesenOp 3 juli 1770 verkochten Peter Crijnen en Maria Heijnen, met toestemming van hun moeder respektievelijk schoonmoeder Joanna op den Camp, weduwe van Godefridus Crijnen, de Aldenhof in het dorp gelegen 'aen beyde sijden liggende in sijne heggen' tussen het huis en hof van Hendrick Naus (283) en de weduwe Schoonhoven (285), met de korte zijden grenzend aan de Swalm en aan de Merckt, belast met ½ greve aan de Gereserveerde Domeinen, en met ½ pond was aan het huis Hillenraedt betaald met 1 schelling in de post van Joannes Schoonhoven, voor een bedrag van 47 pattacons aan de medeschepen Jan Huijben en Agnes Verhaegh. Na naasting werd de hoeve echter op 2 januari 1771 alsnog eigendom van Willem Meuter en Henrina Thopoell. Willem staat in 1774 aangegeven als eigenaar van het perceel 284 op kaart 11, echter zonder bebouwing. Dit moet betekenen dat Meuter de gebouwen kort na aankoop heeft gesloopt.

 
ALDRINSTRAAT Smabers
Google Maps

Edwin 'Buzz' Aldrin was op 21 juli 1969 de tweede man op de maan; gezagvoerder Neil Armstrong had twintig minuten voor hem de eerste stap op de maan gezet terwijl een derde man, Michael Collins, achterbleef om het moederschip te besturen.

Vastgesteld bij raadsbesluit van 22 oktober 1969.

 

AMALIAHOF, PRINSES

Google Maps

Prinses Catharina-Amalia Beatrix Carmen Victoria, Prinses der Nederlanden etc., werd op 7 december 2003 geboren te ’s-Gravenhage als oudste dochter van prins Willem-Alexander en prinses Máxima Zorreguieta.

Dit woonzorgcentrum aan de PRINS WILLEM ALEXANDERSTRAAT werd op 16 mei 2008 officieel geopend. De woningstichting Woongoed 2-duizend bood de nieuwe bewoners tijdens de opening een eigen buitenruimte aan in de vorm van het ‘Amaliahäöfke’, een mooie tuin die vroeger tot herberg De Zwaan behoorde.

Het gebouw waarin de Amaliahof werd gehuisvest, werd op 6 augustus 1951 in gebruik genomen als marechasséekazerne. De brigade werd opgeheven op 1 juli 1973.

 
Annemonenbosje Smabers
Google Maps
Ieder voorjaar bloeien in de bossen ten westen van de TURFHEIDE de bosannemonen, die hier een tientallen meters groot bloementapijt vormen dat telkens weer heel wat bewonderaars trekt.
 
ANTONIUSSTRAAT, SINT Smabers
Google Maps

Sint Antonius Abt (3e-4e eeuw) wordt ook wel Sint Antonius met het varken genoemd. Zijn hulp en voorspraak werden ingeroepen bij veeziekten, vooral bij varkens en paarden, en bij tal van andere ziekten bekend onder de naam Antoniusvuur. Zijn naamfeest valt op 17 januari. Antonius was de patroon van de St.-Antoniusschutten, die op het eind van de 18e eeuw hun stamlokaal of 'gaffel' hadden in de herberg van Jan Heynen langs de GRAETERHOFWEG. De oude schutterij van Boukoul was een van de vele broederschappen die Swalmen door de eeuwen kende.

Antonius Abt moet niet worden verward met de H. Antonius van Padua, die meestal wordt weergegeven met een kind op de arm. Deze werd en wordt o.a. aangeroepen bij verloren voorwerpen.

 
Armenhof Smabers 1/24
Google Maps

Foto: Loe Giesen

De armenmeesters van Ruremunde klaagden tijdens het voogdgeding van 1624 dat de beesten van de Armenhoff upgen Raedt niet behoorlijk naar de weidegronden konden worden gebracht; zij verzochten om deze weg weer open te stellen zoals van oudsher. Langs de RAAYSTRAAT hadden de armen van Roermond in 1629 bezittingen. Een belastinglijst uit 1654 noemt weliswaar 'den halffman op den Aermen hoff met sijn vrouw' alsook zijn knecht Jan en diens vrouw, maar daarmee kennen we naam van de pachter nog niet. De hoofdschat van 1687 noteerde 'op den Armen Hoff den halfman ende fraw 1 knecht 1 magt'. Volgens de beestenschat van datzelfde jaar had 'Merten op den Aermen hoef 6 kuye ende 2 ryender 63 schaept'. Tijdens een beleid in 1696 werd vastgesteld dat de weg te smal was geworden: "Aen den Aermen hoff om dat de wijen te naer staen ende den wegh te smael is, breuckbaer 4 schelling ende de straet haer brede te laeten." In 1703 was Faes Schreurs pachter van de Armenhoff; hij had toen 3 koeien en 34 schapen. In 1730 klaagde Peter Sillen, halfman van den Armenhoff, namens zijn verpachter dat de Raijerstraete de hele tijd met water was gevuld doordat de eigenaar van hoeve 't Spick de sluis open had getrokken ten behoeve van zijn visvijvers.

Foto: Loe GiesenSmabers noteerde in 1774 dat de hoeve, ongeveer gelegen tegenover RAAYERVELDWEG, ook toen nog in bezit was van de Armen van Roermond.

Op het minuutplan van 1842 zien we het Bureau van Weldadigheid te Roermond als eigenaar van een langgerekt gebouw.

 
ARMSTRONGSTRAAT  
Google Maps

Op 16 juli 1969 werd de ruimtecapsule Apollo 11 gelanceerd. De hele wereld, en dus ook Swalmen, wachtte gespannen af. Op 21 juli zette de 39-jarige gezagvoerder Neil Armstrong als eerste mens voet op de maan; mede-astronaut Aldrin was twintig minuten later een goede tweede.

De straatnaam voor beiden werd vastgesteld bij raadsbesluit van 22 oktober 1969. Een derde astronaut, Michael Collins, bleef als piloot in het moederschip terwijl zijn beide collega's de maanlanding maakten. Voor hem was geen straatnaam beschikbaar...

 
ARNOLDSTRAAT, HERTOG  
Google Maps

Arnold of Arnoud van Egmond (1410-1473) werd in 1423 hertog van Gelre. De hertog had een hechte band met de familie Van Oest, heren van Swalmen. In 1425 gaf hij landerijen aan Johan van Oest, heer van Swalmen. De hertog had het natuurlijk erg druk en veel werd voor hem gedaan door de drost van het land van Montfort. Met goedkeuring van Ridderschap en gemeente gaf de hertog in 1452 toestemming voor de verkoop van 24 bunder gemeentegrond ten behoeve van de 'timmeringen' van de kerk. Deze verbouwing kreeg waarschijnlijk pas tussen 1470 en 1480 zijn beslag. In 1456 zien we Dirk van Oest in de vertrouwensfunctie van keukenmeester; in 1460 werd hij door de hertog als raadsheer naar Roermond gestuurd om te bemiddelen in een geschil. In 1463 trouwde Dirk van Oest met Aleid van Tuschenbroich genaamd Eggenrade. Twee jaar later werd de hertog echter met behulp van Filips (de Goede) van Bourgondië aan de kant gezet door diens zoon, Adolf van Gelre, en een ware burgeroorlog was het gevolg. Deze onderbreking duurde slechts enkele jaren; Arnold kreeg hulp van hertog Karel (de Stoute), die Filips van Bourgondië was opgevolgd en die Adolf in 1471 op zijn beurt gevangen zette. Hertog Arnold overleed in 1473 in Grave.

Vastgesteld bij raadsbesluit van 30 september 1964. Bij 7 januari 1963 was aan deze zelfde weg de naam Lijsterstraat gegeven.

 
Asselt  
Google Maps

Fotomontage: Loe GiesenAsselt, in oude bronnen overwegend geschreven als Assel (dus zonder t), is een dorp waarvan de vroegste geschiedenis is gehuld in mistige, heroïsche verhalen over woeste Noormannen die hier in de jaren 881-882 de omgeving onveilig maakten. Er bestaan geen echt objectieve bronnen uit het eind van de 9e eeuw, dus we moeten ons behelpen met hetgeen enkele veelal anonieme kloosterlingen noteerden. In deze verhalen lezen we namen als Haslao, Haslon en Ascloha waar duidelijk steeds één en dezelfde plaats wordt bedoeld. Helaas is nooit onomstotelijk bewezen dat het hier om het huidige Asselt gaat. Ook het zuidelijker langs de Maas gelegen Elsloo claimt de eer om het strijdtoneel te zijn geweest van enkele historische gebeurtenissen.

De mogelijke locatie van Asselt als legerplaats van de Vikingen in de late 9e eeuw lijkt vooral naar voren gebracht door een van de eerste beroepsarcheologen van Nederland, Jan Hendrik Holwerda, tevens directeur van het Museum van Oudheden in Leiden, die in het begin van de 20e eeuw o.a. onderzoek deed naar Dorestad, nu Wijk bij Duurstede. Hij werd daarin gesteund door pastoor Pinckers, die steevast op zoek was naar geld voor de restauratie van 'zijn' kerkje en daarbij iedere vorm van publiciteit verwelkomde.
Sindsdien hebben ook andere onderzoekers zich bezig gehouden met de vraag welke van beide plaatsen - Asselt of Elsloo - 'de beste papieren heeft'. In 2017 en 2019 publiceerde archeoloog Leo Verhardt een studie die werd uitgevoerd in opdracht van de gemeente Roermond, waartoe Asselt na de gemeentelijke herindeling per 1 januari 2007 behoort. Verhardt kwam tot de conclusie dat de opgravingen van Holwerda geen enkel concreet bewijs hebben opgeleverd voor de aanwezigheid van een Noormannenkamp. Daarmee sluit hij Asselt als mogelijke locatie van het kamp niet uit, "maar niet op de plaats waar het archeologisch onderzoek is uitgevoerd."
In 2023 verscheen in Archeologie in Limburg een onderzoek van Bart van den Bossche over 'de zaak Hasloa'. Deze auteur, gespecialiseerd in metallurgie en electrochemie, deed uitgebreid onderzoek naar mogelijke sporen in 'tegenkandidaat' Elsloo. Daarbij beschrijft hij ook oude patronen in het landschap en gaat hij in op bijvoorbeeld toponiemen. Zijn onderzoek laat zeker interessante aspecten zien, maar bevat ook tenminste een taalkundige misser. Zo wordt de benaming 'op den Steen', een veelvuldig voorkomde aanduiding voor aanwassen, abusievelijk in verband gebracht met staande stenen. Helaas is een vergelijkbaar onderzoek (nog) niet uitgevoerd voor de omgeving van Asselt. Het verdient dan ook aanbeveling dat ook daar het landschap nog eens gericht wordt onderzocht op structuren die aanwijzingen kunnen bevatten voor de aanwezigheid van de Vikingen. Hoe ruim moeten we Asselt opvatten in een periode dat Roermond (eerste vermelding 1130) nog weinig of niets voorstelde? En waarom lijkt het toponiem Hateboer zo op de vikingnederzetting Haithabu (Hedeby)? Hoe liep vroeger de Maas bij Asselt? Het zijn juist dit soort vragen - veelal puur hypothetisch - die aansporen tot verder onderzoek.

Laten we, los van de vraag of hier het huidige Elsloo of Asselt wordt bedoeld, nu eerst eens kijken wat middeleeuwse monniken voor ons hebben opgeschreven.

De Annalen van Sint Vaast (Annales Vedastini) werden geschreven door een anonieme monnik van de Sint Vaast-abdij bij Atrecht. Ze omvatten de jaren 874-900 en vermelden onder het jaar 881:
Rex quoque adunato exercitu in pago Camaracensium venit castrumque sibi statuit in loco qui dicitur Strum ad debellationem Danorum. Nortmanni hoc cognoscentes Gandavum rediere suisque reparatis navibus terra marique iter facientes Mosam ingressi sunt et in Haslao sibi sedem firmant ad hiemandum. De koning kwam ook met het verenigde leger naar het district van Kamerijk naar het fort dat hij had gebouwd in de plaats Etrun om de Denen te bedwingen. Toen de Noormannen daar achter kwamen keerden ze terug naar Gent. Nadat ze hun schepen hadden gerepareerd zochten ze hun weg over land en zee, voeren de Maas op en richtten hun winterkwartier te Haslao in.
 
Een verdere bijdrage levert Regino, abt van Prüm en de abdij van Sint Martinus te Trier, in zijn werk Regino Chronicon, Liber de gestis regum Francorum, een kroniek over de daden van de Frankische koningen.
Item eodem anno mense Novembrio duo reges Nortmannorum, Godefridus et Sigifridus, cum inestimabili multitudine peditum et equitum consederunt in loco, qui dicitur Haslon, iuxta Mosam. Et primo quidem impetu finitima loca depopulantes Leodium civitatem, Traiectum castrum, Tungrensem urbem incendio cremant; secunda incursione Ribuariorum finibus effusi cedibus, rapinis ac incendiis cuncta devastant, Coloniam Agrippinam, Bunnam civitates cum adiacentibus castellis, scilicet Tulpiacum, Iuliacum et Niusa, igne comburunt; post haec Aquis palatium, Indam, Malmundarias et Stabulaus monasteria in favillam redigunt. Op dezelfde wijze verschansten zich in november van datzelfde jaar (881) twee Noormannenkoningen Guðröðr en Sigfrøðr in Haslon, bij de Maas, met een onvoorstelbare menigte te voet en te paard. Bij hun eerste strooptocht verwoestten zij de omgeving en brandden zij Luik, Maastricht en Tongeren plat, bij hun tweede strooptocht deden zij het gebied der Ripuariërs aan en teisterden alles met moord, roof en brand, de steden Keulen en Bonn met de nabijgelegen burchten Zülpich, Jülich en Neuss lieten zij in vlammen opgaan; hierna legden zij de palts Aken en de kloosters Cornelimünster, Malmedy en Stavelot in de as.  
 

In de Annalen van Fulda of Annales Fuldensis lezen we:

Karolus imperator audito fratris sui obitu de Italia perrexit in Baioariam et optimates, qui fuerant fratris sui, ad se venientes in suum suscepit dominium. Deinde Wormatiam veniens cum suis undique venientibus consiliatus est, quomodo Nordmannos de suo regno expelleret. Statuto itaque et condicto inter eos tempore convenerunt de diversis provintiis viri innumerabiles et omnibus hostibus formidandi, si ducem habuissent idoneum sibique consentientem, hoc est Franci, Norici, Alamanni, Thuringii atque Saxones; parique intentione profecti sunt contra Nordmannos pugnare cupientes. Quo cum pervenissent, munitionem illorum, quae vocatur Ascloha, obsederunt. Cumque iam expugnanda esset munitio et hi, qui intus erant, timore perculsi mortem se evadere posse desperassent, quidam ex consiliariis augusti nomine Liutwartus pseudoepiscopus caeteris consiliariis, qui patri imperatoris assistere solebant, ignorantibus iuncto sibi Wigberto comite fraudulentissimo imperatorem adiit et ab expugnatione hostium pecunia corruptus deduxit, atque Gotafridum ducem illorum imperatori praesentavit; quem imperator more Achabico quasi amicum suscepit et cum eo pacem fecit, datis ex utraque parte obsidibus. Quod Nordmanni acceperunt pro omine; et ut pax ex illorum parte rata non dubitaretur, clipeum iuxta morem suum in sublime suspenderunt et portas munitionis aperuerunt. Nostrates autem calliditatis illorum expertes eandem munitionem ingressi sunt, alii guidem causa negotiandi, alii vero pro loci firmitate consideranda. At Nordmanni ad consuetam calliditatem conversi clipeum pacis deponunt, portas claudunt et omnes ex nostris intus inventoa aut occiderunt aut catenis ferreis ligatos ad redimendum servaverunt. Sed imperator tantam contumeliam exercitui suo illatam floccipendens praedictum Gotafridum de fonte baptismatis levavit et, quem maximum inimicum et desertorem regni sui habuerat, consortem regni constituit. Nam comitatus et beneficia, quae Rorich Nordmannus Francorum regibus fidelis in Kinnin tenuerat, eidem hosti euisque hominibus ad inhabitandum delegavit; et quod maioris est eriminis, a quo obsides accipere et tributa exigere debuit, huic pravorum usus consilio contra consuetudinem parentum suorum, regum videlicet Francorum, tributa solvere non erubuit. Nam thesauroa aecclesiarum, qui propter metum hostium absconditi fuerant, abstulit et auri purissimi atque argenti ad confusionem sui totiusque exercitua, qui illum sequebatur, libras II. CCCC. XII eisdem dedit inimicis. Praeterea, quisquis de suo exercitu in defensione sanctae aecclesiae zelo Dei commotus aliquem de Nordmannis, qui castra invadere temptabant, occidit, aut eum iugulare aut ei oculos eruere praecepit. Unde exercitus valde contristatua dolebat super ae talem venisse principem, qui hoatibus favit et eis victoriam de hostibus aubtraxit; nimiumque confusi redierunt in sua. Nordmanai vero de thesauris et numero captivorum CC naves onustas miserunt in patriam; ipsi in loco tuto se continentes iterum tempus oportunum praedandi opperientes. Imperator inde transiens Mogontiacum venit et inde ad villam Tribure ibique per plures moratus est dies. Qui etiam Wangioni placitum habuit et parum utilitatis decrevit. Nordmanni portum, qui Frisiaca lingua Taventeri nominatur, ubi sanctus Lioboinus requiescit, plurimis interfectis succenderunt. Toen keizer Karel van de dood van zijn broer vernam, kwam hij uit Italië naar Beieren, en ontving de voormannen van zijn broer, die naar hem kwamen. Vandaar ging hij naar Worms en beraadslaagde met zijn mannen, die van alle kanten kwamen, hoe de Noormannen uit zijn rijk te verdrijven. Er werd onderling een tijd afgesproken en bekendgemaakt, en er kwam een ontelbaar aantal mannen van verschillende provincies, die gevreesd werden door elke vijand, mits er een geschikte en geaccepteerde leider was geweest. Er waren Franken, Bajuwaren, Alamannen, Thüringers en Saksen, en ze hadden één doel, ze wilden tegen de Noormannen vechten. Toen ze aankwamen, belegerden ze de sterkte, die Ascloha heet. Toen de sterkte bijna was neergehaald en zij die binnen waren door angst werden bevangen en wanhopig de dood probeerden te ontlopen, had één van de raadgevers van de keizer, een nepbisschop, Liutward geheten, overlegd met de hoogst verraderlijke graaf Wigbert, zonder medeweten van de andere raadgevers, die altijd de vader van de keizer hadden bijgestaan. Ze gingen naar de keizer en haalden hem over de vijand niet aan te vallen, en ze stelden hun leider Guðröðr, aan de keizer voor. Zoals Achab ontving de keizer hem alsof hij een vriend was en hij sloot vrede met hem, nadat gijzelaars waren uitgewisseld. De Noormannen vatten dit als een gunstig teken op, en opdat er niet aan getwijfeld zou worden dat ze vrede zouden houden, hesen ze volgens hun gewoonte een schild omhoog en maakten de poorten van hun sterkte open. De onzen gingen zonder van hun onbetrouwbaarheid te weten de sterkte binnen, deels om handel te drijven, deels om de sterkte te bekijken. De Noormannen vervielen echter in hun gebruikelijke valsheid door het vredesschild te laten zakken en de poorten te sluiten, zodat al onze mannen, die binnen waren, werden gedood of als gijzelaars in de boeien geslagen. Maar de keizer negeerde de schande die het leger was aangedaan, doopte de voornoemde Guðröðr en maakte de man die eerder de grootste vijand en verrader van zijn rijk was tot medeheerser. Want hij gaf de graafschappen en lenen die de Noorman Hrœrekr, een getrouwe van de Frankische koningen, in Kennemerland had, aan deze vijand om er zich met zijn mannen te vestigen. Het was nog misdadiger, dat hij er niet voor schroomde om tribuut te betalen aan een man die hij in gijzeling had moeten nemen om tribuut te innen. Dat deed hij op advies van slechte mannen en tegen de gewoonte van zijn voorgangers, de Frankische koningen. Want hij nam de kerkschatten weg, die uit angst voor de vijand waren verstopt, en gaf deze vijand tot zijn schande en dat van het hele leger dat hem gevolgd was, 2412 pond puur goud en zilver. Bovendien beval hij dat een ieder van zijn leger die door het vuur, om voor de heilige kerk op te komen, een Noorman die het kamp probeerde binnen te komen, zou doden, de keel afgesneden of de ogen uitgestoken zou worden. Het leger was hierover zeer bedroefd, en het betreurde hen dat een dergelijke prins over hen heerste, iemand die de vijand bevoordeelde en hen de overwinning onthield, en ze keerden vol schaamte naar huis terug. De Noormannen zonden echter schepen, geladen met buit en 200 gevangenen, terug naar hun land. Zelf bleven ze op een veilige plaats om een gunstige gelegenheid om te roven af te wachten. Na zijn vertrek kwam de keizer naar Mainz, en vandaar ging hij naar Tribur, waar hij meerdere dagen verbleef. Ook hield hij een rijksdag te Worms en verordende decreten van weinig waarde. De Noormannen legden met veel verliezen de haven, die in het Fries Deventer genoemd wordt, waar Sint-Lebuinus rust, in de as. 
Nordmanni ereptis, quas poterant, rebus omnibua ac, quam pessime et visui horribilior erat, quibusdam locis et ecclesiis dimissis, quibusdam concrematis, reversi sunt in suam munitionem, quae circumsepta conatabat secus litus Mosae fluminis loco, qui dicitur Ascloha, de Hreno miliaria XIIII. De Noormannen roofden wat ze konden en wat erger en verschrikkelijker om te zien was, legden enige plaatsen en kerken in de as en keerden terug naar hun sterkte die door een wal was omringd en op de oever van de Maas lag in een plaats die Ascloha genoemd wordt, 14 mijl van de Rijn.
 
Over het vertrek van de Noormannen uit ons gebied schrijven de Annales Vedastini in 882:
At australes Franci congregant exercitum contra Nortmannos, sed statim terga vertunt, ibique Walo Mettensis episcopus corruit. Dani vero famosissimum Aquisgrani palatium igne cremant et monasteria, civitates Treveris nobilissimam et Coloniam Agrippinam, palatia quoque regum et villas cum habitatoribus terrae interfectis igne cremaverunt. Contra quos Karolus imperator exercitum infinitum congregat eosque Haslao obsedit. Godefridus vero rex ad eum exiit, cui imperator regnum Fresonum, quod olim Roricus Danus tenuerat, dedit. Coniugemque ei dedit Gislam filiam Hlotharii regis Nortmannosque e suo regno abire fecit. De Franken in het zuiden stelden een leger tegen de Noormannen samen, maar vluchtten opeens en daarop sneuvelde Walo van Metz. De Denen legden de zeer fameuze palts in Aken in de as en staken zeer hoogstaande kloosters en de steden Trier en Keulen, zowel de paltsen als de villas, in brand. Ze sloegen de landslieden dood. Keizer Karel verzamelde een oneindig groot leger en belegerde hen te Haslao. Koning Guðröðr kwam naar hem, de keizer gaf hem het rijk van de Friezen, dat eens van de Deen Hrœrekr was geweest. En hij gaf hem Gisla, de dochter van koning Lotharius ten huwelijk, opdat de Noormannen zijn rijk zouden verlaten.
 
Abt Regino tenslotte verhaalt:
Nortmanni, qui ab Haslon recesserant, Somnam fluvium intrant ibique consederunt. De Noormannen die zich uit Haslon hadden teruggetrokken bereikten de Somme waar ze hun kamp opsloegen.

Direct verbonden met de verhalen over de Noormannen en Asselt is de sterk geromantiseerde Legende van de Snelle Sprong in Belfeld. Helaas is mij niet bekend wanneer deze legende voor het eerst werd opgetekend. De benaming 'de Snelle Sprong' werd op het eind van de 19e eeuw - bijna 40 jaar vóór de opgravingen in Asselt - ook gebruikt voor een 'stoom-mineraal-waterfabriek' in het nabijgelegen Tegelen.

Asselt rond 1870 door P.A. Schipperus.

Ook na 'het vertrek van de Noormannen' - als ze hier daadwerkelijk waren - blijft de geschiedenis van Asselt vaag. Het oude Frankische kroondomein kwam mogelijk in andere handen, namelijk van Ezzo, paltsgraaf van Lotharingen, en zijn vrouw Mathilde, dochter van keizer Otto II. Ezzo en Mathilde stichtten in 1024 de abdij Brauweiler bij Keulen; de abdij was in 1239 eigenaar van niet met name genoemde boerderijen in Swalmen, die later weer eigendom werden van het stift te Xanten.
De domeingoederen van Asselt raakten verder verdeeld en het dorpje maakte intussen deel uit van de Molengouw, waar vooral de Heren van Kessel veel macht hadden. Deze heren hadden ook aan de oostzijde van de Maas omvangrijke bezittingen, waarvan een gedeelte uiteindelijk terechtkwam bij de Heren van Cranendonck, een zijtak van de Heren van Horn. In 1279 zag Hendrik V van Kessel zich gedwongen om zelfs het stamslot in Kessel alsmede zijn leengoederen voor zover deze tussen de Maas en Gladbach waren gelegen, te verkopen aan graaf Reinoud van Gelre. In de 14e en 15e eeuw zien we dan ook leengoederen die leenroerig waren aan Cranendonck (de Naborch), Horn (Asselterhof met toebehoren) en Geldern (o.a. Wielerhof, Hillenraad en het Bijnsleen), terwijl o.a. de families Van Kessel en de zijtak Van Kessel genaamd Roffaert ook nog allodiale bezittingen hadden. Kortom: zeer complex, maar vooral ook met zo weinig bronnenmateriaal dat weinig met zekerheid kan worden gezegd.

Het lijnpad bij Namen, Arnoldus Masius, 1575Hoe het ook zij, in de 13e eeuw was Asselt een heerlijkheid, waarvan de Asselterhof het centrum vormde. Deze boerderij werd ook het administratieve centrum van de laathof. Als Heren van Asselt zien we o.a. Geldolfus (1237) en Rutgerus (1275). Deze laatste bezat het recht van het lijnpad, een visserij en een tol. De reikwijdte van het jaagpad (waarlangs schepen stroomopwaarts werden getrokken) was gekoppeld aan de veranderende loop van de Maas en bedroeg een strook van zestig voet of zover een man, met een voet op de oever, met een ploegschaar kon gooien. De rechten van Rutger beperkten zich tot het gedeelte van het lijnpad tussen de Lingen (in de akte uit 1275 ook wel aangeduid met de Schalen) en Hanssum bij Neer (d.w.z. ter hoogte van de monding van de Hanssumerbeek). Binnen deze smalle strook bezat Rutger de volledige rechtspraak.
Tussen de Lingen en Hanssum mochten geen schepen op- of afvaren zonder tol te betalen. De tollenaar moest ook zijn toestemming geven voor het laden en lossen. De schipper moest hiervoor een 'ladeveerlinc' respektievelijk 'lichtveerlinc' geven. Bij slecht weer of gevaarlijk vaarwater moest de schipper luidkeels roepen dat hij bereid was om de tol te betalen; het geld moest hij dan op het voorschip leggen of op het land gooien. Een schipper die niet betaalde of goederen overboord gooide (om zo tol te ontduiken) kon worden beboet met vijf mark.
De rechten van Rutger van Asselt kwamen later in handen van de familie Van Vlodrop, die niet alleen eigenaren waren van de Asselterhof (eveneens een leen van de Heren van Horn), maar ook van de voogdij van Roermond. Enkele getuigen verklaarden in 1381 dat er nooit een openbare weg had gelopen onder langs de Asselterhof, maar enkel het lijnpad. Mensen die gebruik maakten van het veer naar Buggenum namen ook vaak deze weg, maar het was ook wel eens voorgekomen dat de Van Vlodrops de route hadden geblokkeerd door een bruggetje weg te halen. In dat geval hadden de mensen via Leeuwen moeten reizen, via een oudere weg.

Detail Ferrariskaart.

In 1433 kwamen Willem van Vlodrop, erfvoogd van Roermond, en Goswinus van Erp overeen dat eerstgenoemde de heerlijkheid Asselt en het lijnpad zou behouden, waartegen Van Erp het stuk land genaamd de Tol zou hebben. Nog later werden de rechten eigendom van de eigenaren van kasteel Hillenraad. Tot enkele eeuwen later werd regelmatig een beroep gedaan op de oude akten. Zo werden in 1659, 1680, 1691 en 1710 aanwassen in bezit genomen waarbij men zich beriep op de rechten uit 1275. In 1711 werd de laatscholtis van Asselt erbij geroepen toen een lijk werd gevonden 'aen den lijnpaet, gehoorende onder de jurisdictie der laetbanck van den Asselter hoff, volgens de brieven daer van sijnde ende in d'archyve van't huys Hillenraedt berustende'.
Tussen 1710 en1726 werd een proces gevoerd over het in bezit nemen van de grienden en aanwasssen, omdat de overheid van mening was dit recht uitsluitend de soevereine staat toekwam. Latere inbezitnames zijn niet bekend.

Foto: Loe GiesenUiteraard bestond Asselt uit meer dan de Asselterhof en de daarbij horende rechten. Sinds tenminste de 11e eeuw had het dorpje het bekende Rozenkerkje, gewijd aan de H. Dionysius. Het kerkje ligt direct langs de Maas, op een uitloper van het middenterras. De toren van het kerkje stond eerder aan de Maaszijde, maar deze toren stortte in de 16e eeuw in, om rond 1560 aan de andere kant van het schip te worden herbouwd. Door de nieuwe oriëntatie werd vermoedelijk ook de weg verlegd, die eerder onder langs de Maas zal hebben gelopen. Om dit mogelijk te maken, werd de grond tussen de kerk en de Asselterhof weggegraven, waardoor deze op een afgescheiden hoogte kwam te liggen.

Niet alleen de kerk had last van de grillen van de Maas. Ook woonhuizen aan de westzijde van de weg spoelden voor en na weg. Het laatste huis aan de Maaskant verdween in de vroege 19e eeuw in de golven, waarna Asselt vooral bestond uit de lintbebouwing zoals we die tegenwoordig kennen. De handel concentreerde zich in die periode rond de Koondertenhoeve.
Met de kanalisatie van de Maas werd de rivier ter hoogte van Asselt afgesloten voor het doorgaande scheepsvaartverkeer, waarna de handel op de rivier verder afnam. In plaats van vrachtschepen verschenen baggerschuiten aan de horizon. Vanaf circa 1920 werden heel wat scheepsladingen zand en grind afgevoerd om te worden gebruikt in de Nederlandse bouwindustrie. Graaf Herman Wolff Metternich, de eigenaar van kasteel Hillenraad, had hier veel grond liggen en kon de inkomsten waarschijnlijk goed gebruiken om de omvangrijke restauraties aan kasteel en bijbehorende gebouwen te financieren. Wat overbleef, vormt nu de Asselter Plassen.

Foto: Loe Giesen. Klik om in te zoomen.

Als laad- en losplaats stelde Asselt nooit erg veel voor, te meer omdat Roermond een stapeldwang uitoefende ten koste van andere haventjes langs de rivier. Pas met de bouwplannen voor de Beatrixmijn in de Meinweg (ten oosten van Roermond) in de 1950'er jaren leek het er even op dat Asselt een industriële haven van enig belang zou worden. Voor een beschermd dorpsgezicht zou in dat geval niet veel zijn overgebleven.

Nadat de bouw van de Beatrixmijn in 1962 werd afgeblazen, kwam er ruimte voor een andere bestemming van de Maasplassen. Al gauw groeide Asselt uit tot een jachthaven die vooral Duitsers tot haar vaste klantenkring mag rekenen. Ook de camping wordt 's zomers goed bezocht. De bedrijvigheid op het water concentreert zich vooral in de zomermaanden, wanneer de terrassen en eetgelegenheden goed bezocht worden. In het toeristenseizoen is ook het kleine, charmante museum geopend dat in de eerste helft van de 19e eeuw tot stand kwam dankzij de inzet van pastoor Pinckers, koster Loven en de graaf. Gedurende de overige maanden is vooral het Rozenkerkje de reden om het verstilde dorpje te bezoeken.

Frans G.J. Geerlings: Oude grafmonumenten tot rond 1900. Inventarisatie van hetgeen nog over is. Deel 1: Asselt. In: Jaarboek Maas- en Swalmdal 11 (1991).
Mr. H. Hardenberg: De koningshof te Asselt en de oorsprong van Roermond (1951).
J. Linssen: Het bezit van de heren van Asselt. In: De Maasgouw, 1957).
Wiel Luys: Belegering van Roermond in 1577 en een schans te Asselt. In: Jaarboek Maas- en Swalmdal 9 (1989).
Prof. Dr. M.J.H.A. Schrijnemakers: De Noormannen in 'Ascloa'. In: Jaarboek Maas- en Swalmdal 14 (1994).
Prof. Dr. M.J.H.A. Schrijnemakers: Toponiemen uit het Maas- en Swalmdal: Asselt. In: Jaarboek Maas- en Swalmdal 18 (1998).

 
Asselterhof Smabers
Google Maps

Foto: Loe Giesen

De Asselterhof is een van de grootste en oudste boerderijen van Swalmen. De geschiedenis hoeve gaat vrijwel zeker terug tot een oude curtis of koningshof uit de tijd van Karel de Grote. Over deze periode is vrij weinig bekend. Ook was aan deze boerderij een aparte laathof verbonden: diverse families in de omgeving - waaronder ook bewoners van toch respektabele huizen als de Spick - waren als een soort lijfeigenen rechten en plichten verschuldigd aan de Asselterhof, die er voor sommige zaken zelfs een soort rechtbank op na hield. De Asselterhof was in de 16e eeuw een leengoed van de graven van Horn.

Familiewapen Van VlodropIn 1237 was ze vermoedelijk eigendom van Geldolfus van Asselt, terwijl Rutger van Asselt in 1275 deze boerderij als het middelpunt van zijn bezittingen had. In 1426 is sprake van Rutger van Asselt (vermoedelijk een andere) en Elisabeth van Wachtendonck.
In 1433 was Rutger echter opgevolgd door Willem van Vlodrop als heer van Asselt. Willem was ook erfvoogd van Roermond en drost van het ambt Montfort. Willem van Vlodrop en zijn vrouw Cecilia van Elderen verpandden de Asselterhof enkele malen in 1455, 1463 en 1477. In zijn testament, opgemaakt op het kasteel van Montfort, liet Willem een bedrag na voor de instandhouding van het kerkje in Asselt. Ook zorgde hij ervoor dat ook na zijn dood de godslamp in de kerk zou blijven branden.
In 1517 werd Johan van Vlodrop beleend; zijn weduwe Elisabeth behield het vruchtgebruik en werd in 1521 beleend.

Familiewapen Schellaert Na het overlijden van de weduwe kwam de Asselterhof in handen van Johan van Schellaert van Obbendorf, die in 1510 was getrouwd met Cecilia van Vlodrop. Johan overleed in 1533 en werd opgevolgd door zijn zoon Frederik. In 1556 verklaarden de schepenen van de dingbank van Asselt en Swalmen op verzoek van Frederik Schellart van Obbendorf, heer te Asselt, Gürtzenich, Schinnen, Geisteren etc., met betrekking tot de gerechtigheid van de Hof te Asselt in de Swalmer Busch, dat de heer van de Hof te Asselt woudgraaf van dit bos zou zijn. Frederik, in 1529 gehuwd met Maria van Palant, moet kort daarna zijn overleden. In 1557 werd zijn zoon Daem Schellart van Obbendorf beleend met de Asselterhof. Deze trouwde een jaar later met Walrave van Vorst, dame van Doornwerth. Volgens hun huwelijksvoorwaarden van 2 mei 1558 bracht Daem daarbij o.a. de heerlijkheid Asselt in het huwelijk.

Heintgen, een van de knechten van de pachter van de Asselter Hof, vond in 1591 onder de kribbe in de paardenstal een aarden pot met zilveren en gouden munten, die hij naar de pachters, Wilhelm Quiten en Girdt, echtelieden, bracht. Girdt verklaarde hierop dat zij deze pot tijdens haar huwelijk met haar tweede man Johan zelf had begraven. De eigenaar van de boerderij, Daem Schellart van Obbendorf, heer te Gurtzenich, geloofde dit echter niet en eiste de vondst op, waarna de pachters het geld aan hem moesten geven.

Foto: Loe GiesenToen Daem Schellaert in 1603 overleed, werd hij in zijn rechten van de Asselterhof opgevolgd door zijn zoon Johan (1564-1614). In 1612 wordt Johan Schellaert nog genoemd in verband met de Asselterhof, maar hij overleed op 20 april 1614. In januari van dat jaar sloot Johan op zijn ziekbed ten overstaan van scholtis en schepenen van Swalmen en Asselt nog een overeenkomst met zijn broers Walraven en Vincent over de goederen in Asselt. Daarbij zagen Walraf Schellart, heer te Schinnen en Leeuwen, en Vintcent Schellart, heer te Geisteren, af van de hun bij erfdeling toegevallen rechten op de heerlijkheid Asselt, met de hof, tol, visserij en alle ap- en dependentiën, ten gunste van hun broer Johan Schellart, vrijheer van Dorenwerth.

Foto: Loe GiesenHet vruchtgebruik van zijn Swalmer bezittingen ging naar zijn laatste vrouw, Ursula Scheffaert de Merode, met wie hij in 1602 was gehuwd. In 1614 sloten de heren Schellaerdt van Schin, Geisteren, en Ursula van Merode een overeenkomst over de goederen van Asselt. Daarbij zagen Walraf Schellart, heer te Schinnen en Leeuwen (en zijn tweede vrouw Maria Hoen van Cartils), en Vintcent Schellart, heer te Geisteren, af van de hun bij erfdeling toegevallen rechten op de heerlijkheid Asselt, met de hof, tol, visserij en alle toebehoren, ten gunste van Ursula de Merode, weduwe van Johan Schellart van Gürtzenich. Ondanks het feit dat Ursula de overige partijen uitkocht voerde Ursula van Merode, vrouwe van Arkenteel, weduwe van ook wijlen jonker Johan Schellaert van Obbendorp, namens haar twee minderjarige dochters een proces tegen jonker Frederich Schellaert, heer tot Muggenhuijsen, inzake het bezit en vruchtgebruik van leen-, laat- en erfgoederen te Asselt gelegen. In 1618 verpachtte Ursula van Merode, vrijvrouwe tot Arckenteel, vrouwe tot Gurtzenich, de Asselterhof voor een periode van zes jaar aan Goert Quiten en Trinneken Steenen. De verpachtster behield daarbij alle rechten van o.a. lijnpad, tol, laten, 'carten', lenen, keurmeden, tijns en ganzen, kapoenen, hoenders, gewin en gewerf, en gerechtigheid van veer en visserij op de Maas te Swalmen. Ursula de Merode overleed op 16 januari 1622.

Foto: Loe GiesenDe Asselterhof werd nu eigendom van haar dochter Albertine Ursula Schellaert van Obbendorf, geboren in 1604, meestal net als haar moeder Ursula genoemd. Vermoedelijk was zij in 1622 verantwoordelijk voor de aanschaf van een nieuwe klok in het kerkje van Asselt, in dat geval waarschijnlijk geplaatst als eerbetoon aan haar - dat jaar overleden - moeder. In 1630 verpandde Ursula de Asselterhof, die in 1631 werd verpacht aan Segher Jacobs en Catharina Steijnen, weduwe van de eerdere pachter Goert Quiten. Op 28 maart 1632 trouwde Ursula met Philippe d'Anneux, markies van Wargnies en baron de Crèvecoeur. In 1641 verpachtte Ursula Schellaert d'Obbendorf de Asselterhof met "huysingen, stallingen en ridderhuysken" aan Willem Cuypers.
In 1661 verpandden Ursula Albert Schellart d'Oppendorp, markiezin de Wairgnie, Guillaume Albert d'Anneux, markies de Wairgnie en Frederick Chrestien d'Anneux baron de Crevecoeur de Asselterhof opnieuw.

Op 13 september 1665 verkocht Ursula Albertine Schellaerd d'Obbendorf, douariere De Wargnies, daartoe bijgestaan door haar zoon Frideric Christian d'Anneux, baron Crevecoeur, haar landerijen en goederen te Asselt gelegen met alle toebehoren voor een bedrag van 42.000 pattacons aan Christoffel baron Schenck de Nijdeggen. Waarschijnlijk stamt een ongedateerde lijst van haar Asseltse bezittingen uit deze periode. De goederen omvatten toen, naast de hoeve met toebehoren, ook nog zes kluppellenen en 43 lijfgewinsgoederen. In het Franstalige document lezen we verder dat het ridderhuyss, dat vlak bij de boerderij stond, werd gebruikt als de laatschepen bijeenkwamen om recht te spreken. Onder het huis bevond zich een kerker met daarin nog het houtblok waaraan misdadigers konden worden vastgetekend. De vermelding van het ridderhuisje roept nieuwe vraagtekens op over het uiterlijk van de hoeve in die jaren en benadrukt nog eens het bijzondere karakter van de boerderij.

Foto: Loe Giesen

Na de aankoop door de familie Schenck van Nydeggen zou het eigendomsverloop van de Asselterhof gelijk blijven aan dat van kasteel Hillenraad. In 1671 verpandden Caspar en Christoffel Schenck de Asselterhof, die een jaar door Caspar Schenck werd verpacht aan Jacob Smeets en Judith Bulders. In 1698 werd de hoeve verpacht aan Aret Smeets en in 1708 aan Sibert Naus en Anna Spee. In 1750 en 1752 werd de boerderij door Jacob Meeuwissen gepacht van de markies Van Hoensbroek; hij werd opgevolgd door Simon Chefneux uit Oud-Valkenburg. Het pachtcontract met Chefneux en zijn vrouw Anna Gertrudis Constant is vermoedelijk niet bewaard gebleven.

Foto: Loe GiesenOp 23 mei 1776 bezochten scholtis en schepen de Asselterhof, waar de pachters de weduwe Simon Schefnucq en haar zoon Francis verklaarden dat ze enkele dagen eerder een besmettelijke ziekte hadden vastgesteld in hun stal, waarbij alle dertig koeien, runderen en kalveren besmet waren. Een koe was inmiddels hersteld, maar er waren er ook vijf dood en voor de rest werd gevreesd. De weduwe Chefneux overleed in het voorjaar van 1779, haar zoon Frans ongehuwd in april 1784. Hij werd begraven in de kerk tegenover de boerderij.

In 1800 werd de boerderij kennelijk verbouwd, getuige jaarankers met de initialen van H.J.C. Van Hoensbroek. In 1805 verpachtte rentmeester Jacquet de Asselterhof aan Joannes Ramakers.

Op dinsdagmiddag 7 maart 1865 woedde plotseling een grote brand op de boerderij. De weduwe Hendrikx en kinderen betuigden enkele dagen later in de krant hun dank aan "de groot menigte volks, die ons zeer spoedig ter hulp kwam. Bijzonder aan de ingezetenen van Swalmen, Maasniel en Buggenum, die zeer snel met hunne brandspuiten zijn toegesneld". Rentmeester Jacob Burghoff bedankte namens Carel Hubert van en tot Hoensbroech "voor de spoedige hulp, door de inwoners der gemeenten Swalmen, Maasniel en Buggenum bij het afbranden der schuur van den Asselderhof, gemeente Swallmen,op 7 dezer door het toegebragt."

Foto: Loe Giesen

Sinds 1997 bieden Ton en Germa Dings samen met hun kinderen Erik en Laura begeleiding bij een zinvolle dagbesteding voor mensen met een verstandelijke beperking.

Foto: Loe Giesen

 
Asselterveld Smabers
Google Maps
Het Asselterveld wordt voor het eerst zo vermeld in 1622. Op het kadastrale minuutplan wordt de benaming gebruikt voor het gebied tussen Asselterweg, OUDE BAAN en RAAYER LUYCKWEG.
 
Asseltse Ohe    
In 1719 gaven Geurt Peecx, inwoner van Asselt, en Elisabeth Vermeulen land in de Asseltse Ohe gelegen in onberekend gebruik in ruil voor een lening.
 
Asseltse Plassen  
Google Maps

De Asseltse Plassen (ook Asselter Plassen genoemd) zijn in de 20e eeuw ontstaan door grootschalige zand- en grindwinning. Inmiddels zijn de baggermachines, na tientallen jaren de horizon te hebben bepaald, vrijwel verdwenen uit het Asseltse landschap. Hun plaats is ingenomen door de vele plezierjachten die vooral 's zomers de Maas bevaren. Op de foto de Asseltse 'skyline' vanaf de Oude Maasarm.

Foto: Loe Giesen

Daarnaast is er ruimte voor natuurontwikkeling. Met burchten bij de Vuilbemden en de Donderberg langs de rechteroever van de Maas vormen Asselt en Swalmen het zwaartepunt van de dassenpopulatie in Midden-Limburg.

Geplande eindafwerking van de Asseltse Plassen (stand 2005)

 
ASSELTSESTRAAT Smabers Google Maps
Landmeter Smabers (1774) geeft de oude asselder straete, die dan loopt van de Tholl bij de Oude Maas in Asselt tot aan de Leuker, aan op de kaarten 4 en 5. De weg loopt dan niet, zoals nu, alleen aan de voorzijde van de Beeckerhof, maar vooral aan de achterzijde, waar ze overgaat in de Beekstraat.
 
Asseltseweg Smabers
Google Maps

In 1705 verpandden Jan Everts en zijn vrouw Petien Zilkens akkerland onder Asselt gelegen langs de Asseltschenwegh. Het kadastrale minuutplan vermeldt de Asselterweg als verbindingsweg tussen Swalmen en de Asselterhof. Deze weg (achter de tennisvelden) is met de aanleg van de spoorlijn (1864) in onbruik geraakt.

De Asselterweg maakte in de 17e eeuw vermoedelijk deel uit van de Esselerstraet, die doorliep in de tegenwoordige HEISTRAAT.

 
Augustinusgriend, Sint    

In 1710 verklaarden schepenen en secretaris van Swalmen en Asselt dat zij zich in aanwezigheid van enkele personen namens Maria Catharina geboren markgravin van Hoensbroeck, douairiere van Arnold markgraaf van Schenck, hadden vervoegd naar de Maas onder Asselt, alwaar zij zich hadden begeven 'in den peerdts aeck vant veer tot Buggenum', vergezeld door Rencken Heijnen en Jan Mertens als 'schip ofte veerluydens'. Het gezelschap was van hieruit de Maas afgevaren om vervolgens rond een onlangs gevormde aanwas te varen: 'alsoo omvaeren seeckeren steen ofte middelweerdt dye sich onlancx in de Maese opgeworpen heeft ende gelegen is westwaerts recht midden tegens over den griendt bij wijlen den voorss. heere marckgraeve van Schenck op den 6 juny 1691 mede beneffens noch twee andere bevaeren ende beplant, volgens gerichtelijck acte daer van sijnde, ende oostwaerts tegens d'erven van joffrouwe de weduwe van wijlen den licentiaet Woestingh, ende Thijsken Dorssers weduwe van wijlen Jacob Spee in d'Asselse Ohe gelegen'.
'Ende de omvaeringe sonder aerde ofte steenen te raecken alsoo geschiedt sijnde, wij op den voorss. omvaeren steen ofte middelweerdt vuytgetreeden sijn, ende vervolgens gesien, dat de voorss bevolmachtigde ten onser aller overstaen den voorss. middelweerdt in naeme als vooren hebben betreeden, mit witsen beplant, den selven alsoo in possessie genoomen ende den naem aen desen middelweerdt gegeven van Sint Augustinus griendt, alles in conformiteyt vant recht haere voorss. genaede competerende vuyt crachte van seecker acte in dato sexto decimo kalendas septembris anni 1275 aen ons in forma authentica gethoont'.

 
A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z
 
© Loe Giesen, Reuver 1983-2015