De draak van Beesel en het 7-jaarlijkse draaksteken
 

Eens in de zeven jaar staat heel Beesel op z'n kop: het hele dorp is dan druk in de weer voor het traditionele draaksteken. Hoewel het steken van de draak vroeger vrij algemeen was, ook in andere dorpen en steden rond Beesel, is dit dorpje op de grens van Noord- en Midden-Limburg een van de weinige plaatsen waar dit oude gebruik nog in ere wordt gehouden. De meest recente opvoering vond plaats in augustus 2023.

Het verslaan van de draak grijpt vermoedelijk terug op een oude traditie, die voor Beesel voor het eerst wordt vermeld in 1736. De organiserende schutterij, de Sint Joris-broederschap, ontstond vermoedelijk in het eerste kwart van de 17e eeuw. Het is niet duidelijk of het gaat om een afsplitsing van de oudere Sint Sebastianus-broederschap. In het verleden is geregeld geprobeerd om zowel de schutterij als het draaksteken te verbinden met de middeleeuwen. Zo schreef de Nieuwe Venlosche Courant in 1923: "Zoover men weet, dateert de Boederschap-Schutterij St. Georgius en Sebastianus alhier uit de dertiende eeuw. Aan het Koningszilver bevinden zich dan ook heden nog verschillende sierlijke massief zilveren platen uit de zestiende eeuw. Veel oudere van datum zijn de laatste zeventig jaar door onachtzaamheid verdwenen, zoek geraakt of verkwanzeld, zooals men beweert. Het van ouds hier in de omstreken bekend Drakenfeest, het z.g. Draaksteken is een historisch feit, dat van oudsher aan deze broederschap eigen, en sedert heugelijke jaren de hooge roem en waardevolle beteekenis voor deze schutterij is geweest, die van onze voorvaderen op kinderen en kindskinderen, overgeërfd en haar historische waarde op zeer waardige wijze heeft weten te bewaren." Ook bij het draaksteken betekent "sinds mensenheugenis" helaas dat men zich zaken herinnerde die aantoonbaar onjuist zijn.

In oude bronnen uit de 18e eeuw en eerder vinden we voor Beesel geen aanwijzingen dat het draaksteken slechts ieder zevende jaar plaatsvond. Slechts een enkele bron maakt melding van een processie die iedere zeven jaar werd gehouden, maar een draak wordt daarbij niet genoemd. In 1794 hadden de kerspels Beesel en Belfeld er behoefte aan om de grenzen tussen beide parochies opnieuw vast te leggen. Na 'oculaire inspectie in loco van d’oude paalen en limiten, als onder anderen van den Grauwen Paal tot aan den Grooten Steen, leggende omtrent in het midden der heide, alwaar men zegt dat voorheen alle zeven jaaren die van Bezel hunne processie voleijndigden, en alwaar zij genooten eene seekere recreatie en voorts aan hunne kinderen daardoor toonden hoe verre hunne limieten zig aldaar uitstrekden' werd een overeenkomst gesloten over de plekken waar nieuwe grenspalen zouden worden gezet. Landmeter Schomers zou de posities vervolgens intekenen op de bestaande kaart van Beesel en een nieuw te vervaardigen kaart van Belfeld. Deze ommegang langs de 'limieten' van Beesel wordt ook genoemd in oudere bronnen en vond waarschijnlijk plaats op de 25 mei, het naamfeest van Sint Urbanus. Met de komst van de Fransen werd het draaksteken verboden en het zou meer dan een halve eeuw duren voordat het volksfeest in ere werd hersteld.

Het draaksteken beperkte zich vroeger niet tot Beesel: ook in het aangrenzende Swalmen speelde de draak - het symbool van het kwaad - vroeger een jaarlijks terugkerende rol. Hier werd de draak gestoken op het eind van een processie die werd gehouden met de kermis. In 1714 leidde deze optocht tot flinke onregeldheden, reden voor het dorpsbestuur om in 1715 de regels voor de schutterijen nog eens aan te scherpen. Om groote ongelucken ende andere onheylen te voorkomen, werden duidelijke eisen gesteld: den coninck der draeckschutten sal ter plaetse alwaer den draeck gesteecken ofte geschooten sal worden, sijne pistoolen alleen mit polffer ende mit eenen stop daer op gelaeden sijnde, in 't affschieten van de selve, nyet moegen houden op ofte naer de menschen daer omtrent staende, dan alleen naer ende op den draeck, hem wachtende van de menschen door het overrijden ofte anderssints, eenich ongemack aen te doen, alles op de pene van eenen goldtgulden. Ook voor de drager van de draak golden duidelijke veiligheidseisen: den ghenen welcken den draeck sal voeren, sal sich oock wachten, over in't aensteecken der fuseen, daermede al te seer naerderen aen de huysen met stroye daecken gedeckt, ende aen de baumen van holt, stroye ofte andere brandende materie op pene van eenen goldtgulden. Kennelijk waren de schutten in de jaren daarvoor niet erg voorzichtig geweest met hun geweren. Begeleiders of dragers van de draak waren met hun fakkels (fuseen) bovendien een gevaar geweest voor de nog overwegend met stro en riet gedekte daken. Forse boetes moesten de schutten aansporen tot meer voorzichtigheid.
Het draaksteken werd gevierd tot aan de Franse Tijd. In de jaarrekening van de Sint Joris-broederschap van Swalmen uit 1780 zien we nog een betaling aen den geenen die den draeck op kermisdagh gedragen heeft. De leden van deze schutterij worden in 1781 ook wel de Draekschutten genoemd. Rond 1795 verdween het draaksteken onder dwang van de Fransen.

Foto: Loe Giesen.

In Beesel werd het draaksteken in 1850 toch weer opgevoerd. Ruim een halve eeuw na afschaffing werd kennelijk een nieuw element toegevoegd: liep de draak eerder ieder jaar mee in de processie, vanaf nu zou het spel ieder zevende jaar worden opgevoerd. Het is zeker niet onmogelijk dat oudere inwoners zich 'iets' herinnerden van zowel het draaksteken als een 7-jaarlijkse processie en wellicht zijn beide zaken gecombineerd. Schriftelijke bronnen voor een 7-jaarlijks draaksteken vóór de komst van de Fransen ontbreken in ieder geval tot nu toe en het is nog maar helemaal de vraag of zo'n bronnen rond 1850 wél bestonden.

Kennelijk was het herleefde volksgebruik zo'n succes dat de draak twee jaar later zelfs door de Beeselse gemeenteraad naar voren werd geschoven om prominent te figureren in het nieuw aangevraagde gemeentewapen, dat op 27 juli 1853 officieel werd verleend. Daarmee werd de H. Sint Gertrudis van Nijvel - eeuwenlang patrones van Beesel en daarmee ook eeuwenlang afgebeeld op de Beeselse schepenbankzegels - definitief van de troon verstoten. De strijd tussen goed en kwaad werd ditmaal gewonnen door het symbool van het kwaad; een toch wel opmerkelijke keuze.

Venloosch Weekblad, 30 april 1864.Een advertentie voor het Draaksteken in 1864 leert ons dat de optocht toen nog voorafging aan het draaksteken zelf.

Op 3 september 1902 schreef de Maas- en Roerbode: "Onder buitengewone belangstelling had verleden Maandag alhier plaats het populair volksspel 'het Draaksteken'. Twintig jaren was het spel niet vertoond, maar in die lange tusschenruimte was de herinnering daaraan wakker gehouden. Duizenden toeschouwers verdrongen zich dan ook in onze andere rustige gemeente. Halve dorpen uit de omstreken waren, om het soo uit te drukken, leeggeloopen; de wegen waren vol wandelaars, de Maas vol roeibootjes, allen wilden getuigen zijn van het schoone schouwspel.
Wie kent ze niet, de indrukwekkende legende van den Draak, aan wiens vraatzucht alles moest worden geofferd, tot ten slotte zelfs de schoone Koningsdochter. Sint Joris, die het bedroefde Koningskind zag, wist den draak van sijne onhebbelijke kuren te genezen en soodoende de prinses te sparen.
Men zag hem daar liggen in de nabijheid der Maas, verscholen tusschen struikgewas, den gevaarlijken draak, onheilspellend zijne prooi, de schoone Koningsdochter, die aan den oever der Maas gracieus met een paar hofdames wandelde, beloerend en giftige vlammen spuwend.
Het zou ons te ver voeren alles in detail te omschrijven, maar willen nog releveeren dat aan de costumes van den stoet groote zorg was besteed om alles zoo natuurlijk mogelijk na te bootsen.
Het behoeft niet gezegd dat allen zich uitstekend amuseerden en vol lof waren over het regelingscomité, dat moeiten noch kosten ontzien heeft de herinnering aan dit feest zoo aangenaam mogelijk te maken.
Dat ten slotte het concert, waartoe verschillende muziekvereenigingen hunne medewerking verleenden vele toehoorders lokte, hoeft niet gezegd.
Een woord van dank aan allen die iets hebben bijgedragen om het feest zoo goed te doen slagen."

In een verslag dat de Nieuwe Koerier een dag later plaatste, lezen we aanvullend de details die de Maas- en Roerbode wegliet: "Zoo trok men naar den Maasoever, waar, zoo werd verzekerd, een vreeselijke draak zich ophield. Daar aangekomen zag men reeds de koningsdochter, vergezeld van hare beide hofdames, in afwachting van het vreeselijk lot, dat haar wachtte. Vol schrik zag men reeds het geschubde monster zijn vreeselijke kaken boven het water uitsteken en den oever naderen. Nog eenige oogenblikken en het lot der Prinses zou beslist zijn, dich zie, daar nadert in de verte Sint Joris vergezeld van eenige kloeke ruiters. Door zijn vooruitgezonden wapenknecht van het dreigende gevaar verwittigd, snelt hij in allerijl toe en komt nog juist bijtijds om de Prinses te ontzetten.
De strijd zou evenwel niet hier beslist worden. Het monster werd door een 10-tal lansknechten (in historisch costuum) in hun midden genomen en naar het marktplein gevoerd, alwaar het den kloeken ridder eindelijk bij den derden aanval gelukte, het monster met zijn kop op den traditioneelen drakensteen gelegen, te doorsteken."

Voor het draaksteken dat op kermismaandag 28 augustus 1911 werd gehouden, werden nieuwe kostuums gekocht bij de firma Muller in Utrecht. Op 5 augustus werd nog onderhandeld met een fabriek in Dresden over de levering van 'eenen reusachtigen draak'. Naar het schijnt leverden die onderhandelingen niet het gewenste resultaat op. Een van de toeschouwers beschreef het spektakel als volgt: "Kermismaandag 28 augustus was ons landelijk dorpje het middelpunt van een menschenbeweeg uren uit den omtrek per fiets, rijtuig, automobielen, per pedes toegestroomd. Ondanks de tropische hitte en de stoffige wegen was het aantal vreemdelingen buitengewoon groot. Duizenden wilden blijkbaar het interessante schouwspel, het gevecht van St.-Joris met den draak bijwonen. Tegen half twee trokken de deelnemers op den voet gevolgd en voorafgegaan door inwoners en vreemdelingen naar het zoogenaamde oude dorp, waar het monster in de Maas huisde en waar de edele prinses zich met twee hofdames beviond om aan het ondier geofferd te worden.
Toen we ons een weg gebaand hadden door mulle zandwegen en uitgedroogd akkerland, om den Maasoever te bereiken en hier een plaatsje ezocht hadden tusschen de duizenden toeschouwers, zelfs de overkant was met een groot getal nieuwsgierigen bezet, om den aanvang van het spel te kunnen genieten, liet St.-Joris niet lang meer op zich wachten, de edele ridder komt op een vurig ros aangerend en na de woorden gesproken te hebben: ‘Edele prinses, vrees niet, met Gods hulp zal ik u redden’, rijdt hij op het monster toe en weet het met een paar revolverschoten voorlopig buiten gevecht te stellen, althans zoover te kalmeeren, dat het zich in optocht naar en door het dorp laat voeren om op het Marktplein voorgoed afgemaakt te worden. Aan de Maas werd dus de optocht geformeerd.
De verschillende deelnemers waren zooverre het in het spel te pas kwam in fraaie historische costumes gestoken. De optocht dan werd geopend door marechaussees te paard, hierop volgden een bazuinblazer te paard, de afdeeling schutters met sjerpen en lansen, de Philharmonie van Reuver, de wagen met het bestuur der oude gilde, de Harmonie St.-Cecilia van Swalmen, de draak omgeven door een rij lijfknechten, die het monster bedwongen en met zich voerden, St.-Gregorius, adjudant en gevolg te paard, de wagen met de geredde prinses en haar twee hofdames, de wagen der regelingscommissie, de Fanfare van Beesel, een afdeeling schutterij en gesloten werd hij door de marechaussees te paard. Het moet gezegd dat deze cavalcade in costuum een heel aardig effect maakte. Natuurlijk lieten de drie muziekgezelschappen zich niet onbetuigd en vroolijkten door hun heerlijke marschen den omgang naar en door het dorp naar het marktplein op.
Alhier aangekomen werd het monster voor goed afgemaakt en werd de edele prinses van haar duizenden angsten gered, terwijl de redder zijn loon óók gewerd. Hoe het monster werd afgemaakt konden we met den besten wil van de wereld als ooggetuige niet bijwonen, daar was bepaald geen doorkomen aan.  De menschen stonden als het ware tegen elkaar geplakt. Als we onzen lezers mededeelen, dat alleen uit Swalmen een vijftienhonderd bezoekers, hier waren alle fabrieken stop gezet, naar Beesel getrokken waren, om het schouwspel bij te wonen, dan kan men zich eenigszins een denkbeeld maken over de buitengewone drukte. Nadat op het marktplein het slot van dit middeleeuwsch spel was afgespeeld, werd in de versierde weide van mej. de weduwe Heldens een welgeslaagd feestconcert gegeven door de voornoemde muziekgezelschappen.”

Landelijke bekendheid kreeg het Beeselse draaksteken in september 1919, toen de Sint Jorisschutterij het spel met ruim 60 leden opvoerde in het openluchttheater van het Openlucht Museum in Arnhem als onderdeel van een 'Vaderlandsch historisch volksfeest'. Tijdens het feest konden de toeschouwers verder genieten van Fryske Trou (Friese volksgebruiken), een Oud-Marker bruiloft (Marken was toen nog een eiland in de Zuiderzee) en Oud-Germaanse rechtspraak uitgevoerd door een Drenths gezelschap. Het Centrum omschreef de voorstelling als volgt: "De koningsdochter houdt met haar vier joffers een pantoffelparade, als een verschikkelijk gevleugeld monster, de Draak, verschijnt. Het gedroght spuwt vuur en dampt als een schoorsteen. De jonkvrouw valt in angst en vreezen op de knieën neer, als een redder te paard verschijnt, die den strijd met het monster aanbindt. De draak wordt doodelijk getroffen en in een triumftocht wordt het gevelde monster de weide rondgevoerd." Het optreden leverde de Beeselnaren een medaille op voor de 1e prijs voor 'hoogste historische beteekenis en waarde'. De optocht ter afsluiting van de feesten was te lang voor de drager van de draak; daarom werd het beest op een kar gezet.

Op de Hoogte, Jrg. 21, 1 juni 1924

Op de Hoogte, Jrg. 21, 1 juni 1924

Op de Hoogte, Jrg. 21, 1 juni 1924

Elsevier's Maandschrift, 1934In juni 1921 schreef de Roermondse gemeente-archivaris A.F. van Beurden: "Te Beesel vindt men nog een oud gebruik, dat door de feesten te Arnhem overal bekend geworden is en waaraan met tusschen-poozen van enkele jaren de hand gehouden wordt. Men richt dan een landelijk feest in, de schutterijen trekken op, niet zoo luidruchtig als in de oude tijden, ton de pastoor het schieten in de processie moest verbieden, maar meer ordelijk met vendel en wimpels. En men gaat in navolging van den ridder Sint Joris den draak bestrijden. Deze is tevoren met teenen of wishout vervaardigd en bekleed en zóó gemaakt, dat hij met zijn vleugels kan slaan en vuur spuwen. Als bij de maoeuvres gaat men uit van eene veronderstelling. De draak komt uit de Maas op en zal het dorp onveilig maken. Maar de ridder trekt hem tegemoet en na veel strijd overwint hij hem. De draak wordt in triomf naar het dorp gevoerd. Men wil, dat het wapen van Beesel daarom den gouden draak op het blauwe veld bevat.

Elsevier's Maandschrift, 1934Is dit gebruik eene herinnering aan den vervlogen tijd van ridderschap? Is het een hulde van de dorpelingen aan den kasteelheer? Wie zal het zeggen. Wel weet men, dat velen uit de omtrek die ridder- en ruiterfeest gaan zien en zeer voldaan huiswaarts keeren. Het kalme dorp is dan in feesttooi. De jonge dochters hebben de groene kransen en slingers gewonden voor de eerebogen, die de jongelui opgericht hebben en met vlaggen versierd. De dorpsschilders hebben hun best gedaan om de opschriften met zwarte en roode letters duidelijk te doen uitkomen. De pannen staan te vuur, de vlaaien zijn gebakken, de feestdisch staat gedekt, de brouwer heeft voor een extra vaatje gezorgd. Dan luiden de klokken en bulderen de mortieren, en in eensgezindheid viert men het oude feest, het feest van het verslaan van den Draak van Beesel door den dapperen Sint Joris."

 

De Sumatra Post, 8 oktober 1926.

Hierboven een impressie van het drakenspel uit 1926. "Een visscher bindt, in opdracht van St. Joris, den draak om deze naar het marktplein te leiden", aldus het onderschrift.

Het draaksteken werd dat jaar ook opgenomen als onderdeel van Oogstfilm, een documentaire over het Nederlandse volksleven in de oogsttijd van de hand van Dirk Jan van der Ven en Julius Röntgen. Laatstgenoemde publiceerde datzelfde jaar in het tijdschrift Caecilia en het Muziekcollege ook een door hem bewerkte versie van de melodie van het drakenlied zoals hij dat kennelijk in september 1919 en augustus 1926 had gehoord.

Caecilia en het Muziekcollege, 16 december 1926.

Elsevier's Maandschrift, 1934

In 1934 wijdde de folklorist D.J. van der Ven een uitgebreid artikel aan het Draaksteken in Elsevier's Maandschrift, waarbij ook bovenstaande foto's werden afgebeeld.

In de zomer van 1938 gaf de Beeselse draak acte de presence bij een definé in Amsterdam ter gelegenheid van het 40-jarig regeringsjubileum van koningin Wilhelmina. Hier zien we het gezelschap voor het Paleis op de Dam.

Foto: Loe Giesen

Het draaksteken dat in augustus 2009 werd gehouden, werd o.a. gepromoot door middel van een acht meter hoge stalen draak, die op 21 juli 2009 werd geplaatst bij een van de op- en afritten van de A73. Het kunstwerk werd vervaardigd door Rik van Rijswick, die meer dan een jaar werkte aan het roestbruine gevaarte.

Foto: Loe Giesen

 

impressie Historische optocht 21 augustus 2016

 
© Loe Giesen, Reuver 1983-2023