Kroniek voor Beesel, Belfeld en Swalmen

 

Ambten en functies

 

In oude archiefstukken treffen we vele benamingen aan van ambten en functies. De bekleders van deze ambten speelden veelal een belangrijke rol in het functioneren van een dorpsgemeenschap. Deze pagina's proberen aan te geven wat deze ambten en functies inhielden.

 

borgemeester

De borgemeester is slechts in naam de voorganger van onze huidige burgemeester. Zijn taken waren totaal anders. De borgemeester was verantwoordelijk voor de financiële situatie in de gemeente. Als zodanig moest hij ook borg staan (garant staan) voor het innen van de belastinggelden door de schatheffer. De borgemeester werd telkens aangesteld voor de duur van een jaar. Gelet op het voorgaande kwamen minder draagkrachtigen niet in aanmerking voor deze functie.

Veel gemeenten (waaronder Beesel) kenden in ieder geval vanaf het midden van de 17e eeuw twee borgemeesters. Volgens sommige bronnen werd de ene borgemeester benoemd door de heer, de andere door de inwoners van de gemeente. Mogelijk werd Willem Smiets uit Belfeld, in 1745 vermeld als nabuyr borgemeester, in dat geval ook benoemd door de gemeenschap. Hoe de taakverdeling was tussen deze beide borgemeesters, is niet bekend.

Met name (of uitsluitend?) in steden zien we de benamingen ritsborgemeester en peyborgemeester. De ritsborgemeester hield zich vooral bezig met organisatorische en bestuurlijke taken, de peyborgemeester met financiële zaken. In Roermond werd de ritsborgemeester gekozen door de raadsverwanten, de peyborgemeester door de schepenen.

 

drossaard

De drossaard of drost (latijn: dapifer; in sommige delen van Nederland ook baljuw genoemd) was oorspronkelijk de tafeldienaar van de heer. Later ontwikkelde deze functionaris zich tot hofmeester en bestuursambtenaar.

Foto (c) Loe Giesen

Het Gelderse ambt Montfort bijvoorbeeld werd namens de graaf (vanaf 1337 hertog) van Gelre bestuurd door een drossaard of ambtman. Zijn taken bestonden o.a. uit

  • het bewaken van het kasteel Montfort;
  • het handhaven van de hertogelijke rechten in het gebied;
  • het handhaven van de openbare orde;
  • het toezicht op de rechtspraak;
  • het vervolgen van misdadigers;
  • de landsverdediging;
  • het voeren van de schouw of beleid;
  • het afkondigen van hertogelijke ordonnanties en het toezien op de naleving daarvan.

Als ondergeschikte ambtenaren fungeerden onder de drossaard onder meer diverse plaatselijke richters. De financiële zaken binnen het drostambt werden door een afzonderlijke rentmeester beheerd, die niet onder maar naast de drossaard stond en evenals de drossaard jaarlijks rechtstreeks verantwoording aan de hertog schuldig was. Tot circa 1500 werden de functies van drossaard en rentmeester overigens vaak door één en dezelfde persoon uitgevoerd.

 

geërfde

Het woord geërfde wordt meestal in het meervoud gebruikt: de geërfden. In beginsel was iedereen die grond bezat in een gemeente daar geërfd en daarmee bijvoorbeeld berechtigd het eventuele vee te laten grazen op gemeenschappelijke grond (de gemene gronden oftewel gemeente).

Meestal echter wordt met de geërfden een beperkte groep grootgrondbezitters aangeduid die een belangrijke stem had in het bestuur van een gemeente. Onder de geërfden zien we aanvankelijk vooral de (land)adel en kloosters, later aangevuld met of vervangen door rijke kooplui als eigenaren van landerijen.

De geërfden kwamen geregeld bij elkaar op een zogenaamde geërfdendag, die vaak werd gehouden in een van de nabijgelegen steden waar de geërfden veelal woonden. Dit kon bij een van de wereldlijke geërfden zijn, maar ook kloosterorden stelden vaak hun klooster beschikbaar als vergaderplaats. Van de vergaderingen en de daar genomen besluiten of resolutiën werden verslagen gemaakt.

 

geërfdendag

Klooster Mariaweide te Venlo. Antonis van Remoortel, 1684.Geërfdendag is de benaming voor een soort algemene vergadering van geërfden. De belangrijkste geërfden (ook wel principale geërfden genoemd) hadden een belangrijke stem bij het besturen van een gemeente en samen met de schepenbank en gezworenen kwamen zij geregeld bij elkaar om besluiten te nemen. In de praktijk zien we ze vooral optreden bij verkoop van gemeentegronden en het aangaan van gemeentelijke obligaties, waarbij de landerijen van gemeente en geërfden als onderpand werden gesteld. Als het even lukte, werd de afgesproken rente van zo'n obligatie later door de geërfden verlaagd (Beesel, 1736). Er zijn ook voorbeelden waarbij de geërfden de koers van geld vaststellen (Beesel, 1783) of aanbestedingen doen voor openbare werken (brug Beesel, 1790). Bij de aanstelling van de koster werd hun advies gevraagd (Kessel, 1608).

De geërfdendagen werden vaak gehouden in een van de nabijgelegen steden waar de geërfden veelal woonden. Dit kon bij een van de wereldlijke geërfden zijn, maar ook kloosterorden (geestelijke geërfden) stelden vaak hun klooster beschikbaar als vergaderplaats. Van de vergaderingen en de daar genomen besluiten of resolutiën werden verslagen gemaakt.

Een geërfdendag kon kennelijk niet zomaar worden gehouden; zo gaf het Hof van Gelder te Venlo in 1790 toestemming voor het houden van zo'n vergadering in Beesel. De samenwerking tussen geërfden en regeerders (schepenen en gezworenen) verliep niet altijd even soepel. Geregeld werden processen gevoerd. Ook werden geschillen uitgevochten tussen geërfden onderling.

 

gerechtsbode

De gerechtsbode, vaak kortweg bode genoemd, ondersteunde de schepenbank bij de uitvoering van haar taken. Hij werd aangesteld door de drossaard. De bode zorgde o.a. voor:

  • het bezorgen van ambtelijke stukken.
  • afkondigen en afficheren van bekendmakingen op de kerkdeur.
  • aanzeggen van beslagleggingen oftewel arresten. Sommige organen, zoals het Hof van Gelder te Roermond (later ook Venlo), hadden een aparte deurwaarder.
  • arrestatie en bewaking van delinquenten
  • dagvaarden van gedaagden
  • waarnemen van de taken van de (land)scholtis bij diens afwezigheid. Dit werd ook vaak gedaan door de oudste schepen in functie.

Bij een openbare verkoop speelde de bode een nadrukkelijke rol in de procedure. Hij zorgde bijvoorbeeld voor de stokslagen waarbij de laatste bieder werd aangewezen als koper. In sommige akten wordt expliciet nog een tweede of derde stokkenslag genoemd, hetgeen sterk lijkt op de manier waarop tegenwoordig nog veilingen verlopen (éénmaal, andermaal, verkocht...). Soms werd de koop bezegeld met een palmslag, waarbij koper en verkoper in elkaars hand sloegen. We kennen dit oude gebruik nog steeds van veemarkten. Het lijkt erop dat gebruik werd gemaakt van stokkenslag óf palmslag.

Bij overdrachten moest soms bodeloon worden betaald. Bij een overdracht van landerijen te Beesel in 1781 (waarde 150 gulden) bedroegen de onkosten van overdracht 9 gulden 4 stuiver, lycoop 3 gulden 11 stuiver, het bodeloon 1 gulden en de registratie 1 gulden.

In veel akten is daarnaast sprake van een onderbode.

 

gezworene

De gezworenen (juratis) ondersteunden de schepenbank, gevormd door een college van schepenen en voorgezeten door de scholtis, in de uitvoering van de taken. Swalmer akten uit 1694 en 1703 noemen ze gemeyntsman of gemeynsman, een akte uit 1769 noemt ze gezworenen of raadsmannen. Hun aantal wordt zelden genoemd. Het aantal akten waarin gezworenen een rol spelen, neemt vanaf het begin van de 17e eeuw sterk toe en het lijkt erop dat hun taken en bevoegdheden dan zijn uitgebreid.

De gezworenen werden benoemd door de landsheer na voordracht door de schepenen. In Swalmen kon de heer in 1712 kiezen uit drie genomineerden.

Bij zijn aantreden legde de gezworene ten overstaan van scholtis, schepenen en de overige gezworenen de eed af die bij zijn ambt hoorde. Volgens het Land- en Stadrecht van Gelre en het plakkaat van 12 januari 1746 moest de gezworene bij zijn benoeming verklaren dat hij om den voorss. staet of officie te becomen ofte ter oorsaecke van dyen geen gelt ofte andere dingen niemanden gebooden, belooft nochte gegeven en heeft noch doen bieden, beloven ofte geven en sal, wie dat het oock sij directelijck ofte indirectelijck nochte andersints in eeniger manieren behalven het gene dat men gewoonelijck is te geven voor de expeditie ende depesche. Waar een schepenbenoeming doorgaans voor het leven was, zien we bij de gezworenen vaker dat zij hun functie neerleggen. Ook zien we dat gezworenen 'doorstromen' en schepen worden.

Een gezworene had vooral een adviserende taak en moest soms toezien op naleving van regels en wetten. Uit de via internet geboden gegevens blijkt dat er landelijk grote verschillen zijn, terwijl ook verschillende perioden een ander beeld laten zien. Veel besluiten, zoals het aangaan van leningen ten laste van het kerspel, konden slechts door schepenen en gezworenen worden genomen met toestemming van geërfden.
Enkele taken van gezworenen (in chronologische volgorde waarin deze in archiefstukken worden vermeld):

  • het instemmen met het aangaan van obligaties ten laste van het kerspel (1583, 1745)
  • het samen met geërfden en schepenen afleggen van verklaringen inzake rechten (1660)
  • het samen met scholtis en schepenen toezien op de naleving van belastingregels (1682)
  • het samen met de geërfden aantekenen van arrest (beslaglegging) wegens schulden (1684)
  • het namens de gemeente of naburen voeren van het woord tijdens een voogdgeding (1686)
  • het tegen vergoeding optreden als scheidslieden bij delingen (1694)
  • het geven van advies over bouwvergunningen (1706)
  • het afleggen van verklaringen inzake schadeclaims wegens inkwartiering (1711)
  • het samen met schepenen kwijtschelden van belastingheffing wegens bijvoorbeeld brandschade (1714)
  • het geven van toestemming voor het verkopen of ruilen van gemeentegrond (1700, 1770)
  • het namens de gemeente (mede) voeren van processen (1699, 1774)
  • het houden van toezicht op het afleggen van de schepeneed (1791)

Eed van de gezworene, Swalmen 1690

Wij geloeve ende sweeren dat wij van desen dagh aff [ende v]an desen daegh voorthan ho[lt] ende getrouw sullen sij[n o]nsen heere ende dorps on[der]daenen ende alle inwoonde[ren] deser heerlickheydt der selver a[rgst]e warhnen ende wehren [ende] het beste beforderen hu[nn]e rechten, privilegien v[rijh]eden ende alden hercommen, ge[tro]uwelick voorstaen ende ond[er]halden, mit der christelicker catholischer roomscher religion ende altijt gemees halden ende sunst [a]lles doen ende laeten dat enen eerlicken oprechten vroemen geswooren van recht ende goede gewoon[h]eyd toestaet ende gebeurt, alles trouwelijck ende ongefehrlich, soo helpe ons Godt ende alle sijne lieve [h]eijligen

Eed van de gezworene, Swalmen 1703

Ick geloeve ende sweere dat ick (Jacob Meuwissen) … onsen gnadighen heere ende gemeynte alhier als eenen getrouwen gemeynsman holt ende trouw sal wesen derselver besten waehren ende naersien, ende hunne rechten ende privilegien helpen beschermen ende defenderen, sonder …lijden, dat daerin geen inbreuck geschiede, voorts te doen alle 't gene dat eenen getrouwen gemeynsman gehouden is te doen, ende mij der roomsche catholicher religion altijd gemees halden, alsoo helpe mij Godt ende alle sijne lieve heijligen

 

kapelaan

De kapelaan (Latijn: capellanus, vicarius) of rector was oorspronkelijk een priester verbonden aan een kapel. Zo'n kapel kon in een afzonderlijke buurtschap liggen, maar als apart altaar ook deel uitmaken van een groter kerkgebouw. Personen die eerder kapelaan waren, treffen we later vaak aan als pastoor. Swalmen kende al in 1379 een kapelaan. In de 15e eeuw treffen we ook wel kapelaans aan die tevens notaris zijn (Venlo, 1470).

Kleine zelfstandige parochies hadden veelal geen kapelanie of vicarie. Belfeld, dat kerkelijk deel uitmaakte van Tegelen, kreeg in 1518 een kapel. Het dorp werd in 1570 tot zelfstandige parochie verheven. In Beesel werd in 1661 een kapelanie gesticht verbonden aan de kapel van Sint Lambertus bij Reuver-Leeuwen. De eigenaren van kasteel Nieuwenbroeck hadden in 1749 een medestem in het vergeven van de kapelanie van Beesel. In Belfeld werd in 1702 een kapelanie gesticht door Willem Willems. In 1700 werd ook in de kerk van Asselt een kapelanie gesticht, waarvan de heer van Hillenraad het patronaatsrecht kreeg. Bij een stichting werd zorgvuldig aangegeven uit welke inkomsten de kapelaan zou worden onderhouden. Landerijen en huizen waren vaak belast met geld en goederen ten gunste van de kapelanie of 'vroege dienst'.

Een vrij unieke plaats nam Hillenraad in, dat al vanaf tenminste 1659 beschikte over een eigen slotkapel met een daaraan verbonden kapelaan.

 

kerkmeester

De kerkmeester (Frans: marguillier) was een lekenlid van een rooms-katholiek kerkbestuur, ook aangeduid als kerkfabriek. Als rentmeesters van de kerk waren de kerkmeesters verantwoordelijk voor het dagelijkse financiële beheer van de kerk. Goederen die via een testament of legaat aan de kerk werden geschonken, werden gewoonlijk in eigendom aanvaard door de kerkmeester. Ook vorderingen, zoals verschuldigde lampolie en bijenwas voor kaarsen, het innen van de pacht van landerijen etc. vielen onder hun taken, evenals het beheer van en de toegang tot de gebouwen. In 1539 werd in Swalmen een schikking gesloten met een omstreden pastoor aldaar, waarbij de kerkmeesters hem voortaan ook de kerksleutels zouden geven, die zij kennelijk in bewaring hadden.
De kerkmeesters werden vroeger door het dorpsbestuur aangesteld voor de duur van één jaar. Dat dit niet altijd correct gebeurde, blijkt uit een akte van Swalmen uit 1640, waarbij pastoor Antonius Mennius het verzoek deed aan drossaard, scholtis en schepen om voortaan jaarlijks een kerkmeester aan te stellen die goed rekenschap zou afleggen van alle uitgaven en inkomsten zoals van ouds gebruikelijk.

Bij de installatie van een nieuwe pastoor werd deze gewoonlijk publiekelijk welkom geheten en toegesproken door een van de kerkmeesters. Belangrijke financiële mededelingen over de kerk werden vaak door hen gedaan. Ook kleinere parochies hadden vaak meerdere kerkmeesters gelijktijdig.

 

koster

De koster (Latijn: meestal custos of custodis campi, soms aedituus) speelde door de eeuwen heen een prominente rol. Voor genealogen is het goed om bij het interpreteren van de registers de naam van de plaatselijke koster te kennen, daar deze bij afwezigheid van andere getuigen vaak optrad als doopgetuige.

Het ambt van koster wordt gewoonlijk aangeduid als kosterij. De koster werd normaliter aangesteld door de pastoor, schepenen en kerkmeesters en met voorweten van de geërfden (Kessel, 1608). Uitzonderingen op deze regel waren er natuurlijk genoeg. Zo verklaarde Adolf, hertog van Gelder, in 1465 dat de magistraat van Venlo op zijn verzoek en om hem te gelieven, Willem, zoon van zijn dienaar Johan van Kessel, had aangesteld als koster van de parochiekerk; hij verzekerde dat hij noch zijn nakomelingen enig recht aan de kosterij zouden hebben.
Ook zien we de kosterij plaatselijk opduiken als leengoed (Mulbracht, 1601). In Beesel werd in 1628 zelfs een minderjarige beleend met de custerije; zijn vader Jan van Gratum legde de leeneed voor hem af. De naburen waren niet blij met de nieuwe koster en beklaagden zich er al snel over dat hij zijn koeien en schapen op het kerkhof bracht om daar te weiden. De graven werden hierdoor beschadigd waardoor ze vrijwel onherkenbaar waren. Ook moest de "somer" als vanouds door de koster worden opgehaald, en niet naar diens eigen goeddunken, zoals de afgelopen twee jaar was gebeurd.
Voor de aanstelling van Meuwis van Stockem als koster van de parochiekerk te Asselt in 1630 was zelfs koninklijke goedkeuring nodig.

De koster had heel wat taken en bevoegdheden, waaronder:

  • het luiden van de klokken (als klokkenluider of jubilarius; soms werd dit gedaan door zijn vrouw als jubilaria).
  • het helpen bij het opdragen van de H. Mis en doopplechtigheden. In testamenten en bij de stichting van een jaargetijde werden soms expliciete bedragen genoemd voor pastoor en koster (Swalmen, 1697). Voor een jaargetijde ontving de pastoor 'zoals van ouds gebruikelijk'4 schelling en de koster 2 schelling (Beesel, 1770).
  • het begraven van de overledenen (Beesel, 1759)
  • het panden van dieren en bijenkorven bij overtredingen (Swalmen, 1554). In beslag genomen dieren werden vaak openbaar verkocht, waarna de opbrengst (gedeeltelijk) naar de kerk ging.

De koster kreeg zijn inkomsten niet alleen voor zijn werkzaamheden. De kosterij ontving ook geld en goederen (vaak granen) in de vorm van erfpachten. De meeste kosterijen bezaten daarnaast land dat werd verpacht.

Het ambt van koster sloot andere bezigheden niet uit. Zo was Johan in der Schurt in 1600 gelijktijdig koster en gerechtsschrijver van Elmpt. Albert Meuter, koster van Swalmen, wordt in de 18e eeuw ook vermeld als timmerman, schoolmeester en borgemeester. Koster Jan Meuter te Beesel zorgde in 1790 niet alleen voor de miswijn maar had daarnaast een drinkgelegenheid.

In 1727 had Swalmen overigens een 'kosterin'. De kinderen van de koster worden soms apart aangeduid als filius aeditui en filia aeditui (Beesel, 1787), ook als filius custodis en filia custodis (Beesel, 1793).

Afgeleid van het beroep van koster is de familienaam Custers, die vooral in Limburg veel voorkomt.

 

landscholtis

Een scholtis die zijn functie uitoefende voor meerdere schepenbanken op het platteland werd gewoonlijk aangeduid als landscholtis. Omdat de landscholtis steeds ergens anders moest zijn, was hij veel op reis tussen de verschillende aangesloten schepenbanken. Ook liet hij vaak verstek gaan, waarbij zijn taken werden waargenomen door de oudste schepen in functie of door de gerechtsbode.

 

molenaar

In iedere gemeenschap had de molenaar of mulder een belangrijke rol. Hij had dan ook een vrij hoge maatschappelijke status en was veelal relatief welgesteld. Tot aan de Franse Tijd was de molenaar gewoonlijk in dienst van de eigenaar van molen, waarbij hij werd geholpen door een of meerdere molenaarsknechten. Afhankelijk van het soort molen zorgde hij ervoor dat

  • de granen gemalen werden (graanmolen)
  • de lakens gevold werden (volmolen)
  • olie geslagen werd (oliemolen)
  • lompen tot pulp werden geslagen (papiermolen)
  • etc.

In Limburg zien we naast windmolens ook watermolens. Beide soorten molen kunnen weer worden onderverdeeld in verschillende typen.

eed van de molenaar (Swalmen, begin 18e eeuw)

Mullenaers Eydt

Wij belooven ende sweeren, geen borgers noch brouwers cooren ofte maldt onsens weetens te sullen maelen, dat niet veraccijst were ende om des te beter voor te coomen sullen geen borgers, inwoonders ofte militairen cooren dat op de meulen gebracht ofte gevaeren wordt, maelen, wij sien dan eerst die briefkens darvan, sullen oock geen cooren ofte malt verwisselen, valschen ofte eenigh bedrogh daerin gebruycken, goedt meel maelen, der goede luyden cooren ende meel niet onder een ander vermengelen ofte loopen laten, dan gebeurlijck ende in tijdts van een ander int maelen scheyden, voorts sullen oock geene andere nieuwe knechten mogen aennemen ten sije de selve alvoorens sijn vereydt, mitsgaeders die all bereyts gegevene ende alnoch wijders te geven or[donnantien] ons altijdt gemees halden, op verbeuringh van thien goltguldens ende boven dyen arbitrairlyck gestraft te worden, soo helpe ons Godt.

 

raadsverwant

Een raadsverwant is een lid van de magistraat (gemeentebestuur) van een stad. De functie wordt soms genoemd gelijktijdig met een andere bestuurlijke functie, zoals burgemeester of rentmeester en was dus kennlijk te combineren. Besluiten werden in de steden vaak genomen door schepenen, raadsverwanten, burgemeester(s) en schout of scholtis gezamenlijk.

Roermond, Jan de Beijer (1739)

Raadsverwanten werden gekozen en benoemd (vooralsnog onbekend echter door wie). In het Maastrichtse recesboek (besluitenboek) van 1604 lezen we dat raadsverwanten de eed hebben gedaan in handen van de hoogschouten in aanwezigheid van de commissarissen-deciseurs. Daarna gaan ze naar de raadskamer waar de commissarissen-deciseurs de raadsverwanten "hebben gerecommandeert goede justitie, policie ende finantie te houden ende te administreren".
In Roermond werd de ritsborgemeester gekozen door de raadsverwanten, de peyborgemeester door de schepenen. In deze stad werd ook in 1569 besloten om gedurende 14 dagen na het overlijden van een schepen of raadsverwant geen gericht te houden.
In Venlo waren raadsverwanten vrijgesteld van de bieraccijns, net als de kloosters en de godshuizen, de pastoor met de kapelaans, de gereformeerde predikanten, de majoor van de stad, de commandant in het fort Sint-Michiel, de griffier en de deurwaarder van het gerechtshof, de stadsbode, de scholtis, schepenen, en secretarissen.
Groningse stukken uit 1615 vermelden een uitspraak van raadsverwanten inzake een geschil over een stuk land. Of raadsverwanten ook in Limburg zo'n rol van arbitrage of vrijwillige rechtspraak vervulden, is niet bekend.

 

rentmeester

Foto (c) Loe GiesenEen rentmeester (Latijn: receptor) of administrateur beheert iemands bezittingen, in het bijzonder de onroerende goederen, maar bijvoorbeeld ook de inkomsten en uitgaven verbonden aan bepaalde rechten en plichten. Rentmeesterschap wordt ook wel administratie genoemd. Bij afwezigheid van de eigenaar of heer zorgde de rentmeester ervoor dat de financiële positie van de eigenaar bewaakt werd. Kreeg de rentmeester tevens de zorg over een kasteel toevertrouwd, dan werd hij ook wel kastelein genoemd.

Rentmeesters treffen we vooral aan bij omvangrijke bezittingen, zoals kasteel Hillenraad en Nieuwenbroeck. Van Hillenraad zijn nog vele rentmeestersrekeningen bewaard die wachten op ontsluiting. Ongetwijfeld geven ze ons straks nieuwe inzichten over de ontwikkeling van het kasteel en de Swalmer gemeenschap. In Swalmen moest de veldschut iedere drie maanden verantwoording afleggen aan de rentmeester van de heerlijkheid.
Steden als Venlo en Roermond hadden eveneens rentmeesters.
Ook kerkelijke instellingen en kleinere particulieren, zoals kooplieden te Roermond en Venlo, lieten hun bezittingen soms beheren door rentmeesters.

Ook op nog grotere schaal treffen we rentmeesters aan. Zo zien we zogenaamde landrentmeesters van het ambt Montfort, waartoe ook Beesel, Belfeld en Swalmen behoorden. Zij beheerden de domeingoederen van de graaf, hertog of koning. Deze functie kon worden gecombineerd met een ander ambt. Zo was H.J. Michiels van Kessenich zowel landrentmeester als scholtis van Echt. Bij het aangaan van leningen moesten de kerspels soms een afschrift van de hypotheekakte overleggen aan de landrentmeester, die hiermee toezicht hield op de hoogte van de af te dragen renten. Het hertogelijk archief te Arnhem bevat nog diverse rentmeestersrekeningen uit de 14e en 15e eeuw van Beesel, Belfeld en Swalmen, met daarin o.a. belastinglijsten.

 

schatheffer

Foto (c) Loe GiesenDe schatheffer had de taak om belasting (schat) te innen. Het schatheffersambt werd bij openbare verpachting gegund aan de minstbiedende. Volgens de voorwaarden ontving hij het schatboek en lijsten van hoofd- en beestenschat, consumptie en bedrijf. Uit de gemeente-inkomsten moest hij gewone, subsidie- en onraadspenningen betalen, alsmede de renten van kapitalen gevestigd op de gemeente, dorpslasten etc. Zodra de lijsten van verkochte gemeentegronden waren opgemaakt door geërfden of regeerders, ontving hij deze eveneens. Bij een verpachting van het schatheffersambt te Beesel in 1789 werd het ambt ingezet op 2% en ging het opbieden tot 5%, waarna het werd ingemijnd door de vorige schatheffer. Hierna werd de kaars weer aangestoken, waarna het ambt bij uitbranden van de kaars voor 4½% verbleef aan A.A. Meuter.

Veilingen en openbare verpachtingen of verkopen vonden vaak plaats met kaars, stokkenslag en palmslag.

 

schepenbank

Foto (c) Loe GiesenEen schepenbank of dingbank was tijdens het Ancien Régime een college dat zowel een bestuurlijke als een rechterlijke taak had. Een schepenbank bestuurde een bepaald rechtsgebied en sprak er recht. De dingbank kon bestaan uit een of meerdere kerspels. De rechtspraak of jurisdictie was in handen van de landsheer (zoals bijvoorbeeld de hertog van Gelre) of van een plaatselijke heer (zoals bijvoorbeeld in Swalmen en Asselt en vele andere heerlijkheden).

Taken en functies

De rechterlijke taak was afhankelijk van de aard van de jurisdictie. Zo onderscheiden we de lagere, middelste en hogere jurisdictie. De lagere jurisdictie beperkte zich tot kleinere vergrijpen en eenvoudige zaken, bij de hogere jurisdictie werd ook recht gesproken over zaken waarop lijfstraffen of zelfs de doodstraf stond, zogenaamde halszaken. Andere rechterlijke taken waren bijvoorbeeld het passeren van overdrachten en het protocoleren van huwelijksvoorwaarden, vrijwillige schuldbekentenissen, delingen, testamenten, etc.

De bestuurlijke taak werd uitgevoerd in overleg met de geërfden. Het gemeentebeleid werd besproken op zogenaamde geërfdendagen, die lang niet altijd binnen de grenzen van de jurisdictie werden gehouden. Voor bijvoorbeeld Beesel, Belfeld en Swalmen vonden ze vaak plaats in een van de kloosters in Roermond of Venlo, die als geërfden grote belangen hadden. Bestuurlijke taken waren bijvoorbeeld schatheffing, het organiseren van voogdgedingen en visitaties (gewoonlijk beleid genoemd) en aanstelling van schoolmeesters, vroedvrouwen en kerkmeesters. Sommige ambten, zoals dat van de schatheffer, werden openbaar verpacht.

De schepenbank werd voorgezeten door de scholtis of schout, in oudere stukken ook aangeduid met de naam richter. Deze werd aangesteld door de landsheer of plaatselijke heer. Steden beschikten vaak over een eigen scholtis, dorpen deden vaak samen met een gezamenlijke landscholtis die geregeld (gewoonlijk iedere twee weken) samen met de schepenbank zitting hield. Bij afwezigheid van de landscholtis (en dat gebeurde nogal eens) werd de vergadering voorgezeten door de president schepen (gewoonlijk de schepen die het langst in functie was) of de gerechtsbode. Deze plaatsvervanger werd vaak aangeduid als stadhouder, maar we kennen ook akten waarbij de bode zich als voorzitter 'richter' of 'dagelijks richter' noemt.

De schepenen werden voorgedragen vanuit de gemeenschap, maar benoemd door de heer. Meestal werden twee of drie personen voorgedragen die geschikt werden geacht voor het schepenambt. Zolang de eed van 'trouw en zuiverheid' niet was afgelegd, was de kandidaat slechts provisioneel schepen. Na het afleggen van de schepeneed werden schepenen gewoonlijk benoemd voor het leven. De meeste schepenbanken hadden zeven schepenen, eventueel verdeeld over de verschillende kerspels. De meeste schepenen oefenden hun ambt ook uit tot aan hun dood; een enkele maal werd de functie neergelegd wegens zeer hoge leeftijd en het kwam ook soms voor dat schepenen uit hun ambt moesten worden gezet. De schepenen kwamen gewoonlijk voort uit de sociale bovenlaag van de bevolking en zeker in de late middeleeuwen waren dat vaak personen als pachters van de grote boerderijen (die vaak weer eigendom waren van de verschillende geërfden, die daarmee hun macht en invloed opnieuw versterkten). De schepenen kwamen niet alleen bijeen om te vergaderen, maar traden (met twee of meer personen) ook vaak op als getuigen bij allerlei gebeurtenissen, zoals verkopen, delingen, etc. Onder elkaar spraken de schepenen elkaar vaak aan als (mede)stoelbroeder. Op het platteland hadden slechts weinig schepenen een juridische achtergrond. Voor de eenvoudige zaken ging men uit van gewoonterecht, dat per plaats kon verschillen. Voor ingewikkelde zaken, waarvoor de schepenen zich niet wijs genoeg achtten, werd een beroep gedaan op het hoofdgerecht in een van de steden die hetzelfde recht hanteerden. Na een wijsenis van het hoofdgerecht werd het vonnis alsnog uitgesproken door de schepenen die ter hoofdvaart waren gegaan. Op deze manier bleef iedere schepenbank eindverantwoordelijk voor de aldaar uitgesproken vonnissen. Scholtis en schepenen samen werden ook wel aangeduid als gerichtslieden of gerichtspersonen.

Scholtis en schepenen werden in hun taken onder andere bijgestaan door de secretaris of landschrijver. Net als bij scholtis en landscholtis oefende eerstgenoemde zijn functie uit voor een enkele schepenbank, terwijl de landschrijver meerdere schepenbanken ten plattelande terzijde stond. De landschrijver was een griffier, die doorgaans net als de scholtis een juridische achtergrond had en de procedures kon bewaken. Hij zorgde voor registratie van akten, voor verslagen van rechtszittingen, voor afschriften en soms voor een vidimus. Evenals de scholtis verzuimde de landschrijver in de praktijk heel wat zittingen. Zijn taken werden dan meestal waargenomen door de jongste schepen, dat wil zeggen de schepen die het kortst in functie was. Zodra hij weer aanwezig was, bekrachtigde de secretaris dan alsnog de akten die tijdens zijn afwezigheid gepasseerd waren. Archiefbescheiden werden opgeborgen in een compe of schepenkom.

Scholtis, schepenen en secretaris werden in hun taken geholpen door de gerechtsbode, vaak kortweg bode genoemd. De bode was aanwezig bij rechtszittingen en openbare verkopen, plakte aankondigingen en vonnissen op de kerkdeur, zegde beslagleggingen aan, etc. etc. Omdat hij ook brieven bezorgde, was hij soms wat langer van huis. Ook de bode werd benoemd door de landsheer of plaatselijke heer. Als hij de scholtis verving, werd de bode ook wel aangeduid als 'dagelijks richter'.

Naast deze samenstelling van de schepenbank is het goed om enige kennis te hebben van de taken van de borgemeesters, schatheffer en gezworenen.

De schepenbank was veelal niet volledig aanwezig. Bij de meeste akten worden de namen van de aanwezige schepenen vermeld. Bij een voltallig aanwezige schepenbank spreekt men wel van 'gezamenlijke schepenen' of 'het geheele gericht'. Vaak ontbreken dan de individuele namen, wat genealogisch gezien natuurlijk jammer is.

 

schepen

De schepenen vormden samen de schepenbank of dingbank, het dagelijks bestuur van een dorp of stad. Dit college werd voorgezeten door de scholtis, die echter geen deel uitmaakte ervan. Meestal waren er 7 schepenen, wier benoeming ter goedkeuring aan de heer werd voorgelegd. Na aflegging van de schepeneed 'van trouw en zuiverheid' in handen van de scholtis en drossaard waren ze beëdigd. Zolang deze eed niet was afgelegd, sprak men van provisioneel schepen.

De schepenbank had bestuurlijke, maar ook rechterlijke taken. Afhankelijk van de graad van jurisdictie (hogere, middele of lagere) sprak men recht over bepaalde strafbare feiten. Hierbij werd gehandeld volgens gewoonterecht, hetgeen in later jaren vaak op schrift werd gezet. Om een handeling rechtsgeldig te laten zijn, moesten tenminste de scholtis (of diens plaatsvervanger) plus twee schepenen aanwezig zijn. Vanwege de rechterlijke taak worden schepenen ook aangeduid als gerechtslieden of gerichtslieden.

Soms bleeft het schepenambt eeuwenlang binnen dezelfde families. Het is dan ook vaak heel interessant om de familierelaties tussen de verschillende leden van een schepenbank uit te zoeken.

Schepeneed, Beesel 1784

Ik beloove en sweere dat ik houw en getrouw zal zijn de Hoog Mogende Heeren Staaten Generael der Vereenigde Nederlanden als Hertog van Gelre onse aller genadigsten heeren en landtfursten, gelijk mede Zijne Hoogheydt den Heere Prince van Orange en Nassau als heere ende de inwoonderen deeser ampte en heerlijkheydt Montfort, der zelver argste warhnen en wehren, ende het beste beforderen, hunne regten, privilegien, vrijheden en alden herkomen getrouwlick voorstaen ende onderhalden zal ende wil ook van deezen dag hier voorts tot aller ende een jeder tijdt, als sich dat na alden herkomen ende gebruyk eygen en gebeuren zal, gehoorzamelick in het gericht komen, het zelven helpen besitten ende getrouwelijk waernemen die parthijen in hunne schriftelijke ende muntelijken voordraegen, naar noodtdruft verhooren, daerop regtveerdigh oordeel spreken en mij geenswegs daartegens bewegen laeten, ook van de parthijen oft jemandt anders wegens eenige saeken aan het gericht hangende, giften, gaeven geschink oft eenig profijt door mij selven of anderen wie sulx menschen sinnen erdenken muchten niet neemen of tot mijnen profijte laeten nemen ofte ontfangen, insgelijx geene van de parthijen ongebeurlijke affectie of toegenegendtheydt thoonen ook met raede nog waerschouwen die saeken uyt quader meyninge niet ophalden of vertrekken, die oordeelen, recessen ofte afscheyden tot dat dieselve den parthijen niet gerichtelijk metgedeyldt en zijn, gantsch ende geheel heelen en verswijgen die regts oorcont in saeken die voor mij als eenen schepen gehouden werden ontfangen, daer van geloofweerdig berigt aan den gerichte doen ende regte getuygenisse wie sulx gebeurt, draegen, zal ook geen verschrijvinge of anderen brieflijken schijn ende bescheyde besegelen sonder bij voorgaende voorleesing ofte verhael van den inhalt van den zelven bevonden te hebben dat hetselve alsoo is gepasseerdt en gekendt, Thoe den des gerichts geheymenisse ende raadtslaege niemandt en veropenbaeren, mich der Cristelijker Catholischer Roomsche Religion jeder tijdt gemeeshalden en sunst alles doen ende laeten dat eenen eerlijken opregten vroomen scheepen van regt ende goede gewoonheydt toe staat en gebeurt, alles getrouwelick ende ongefehrlich en eyndelijk verklaere ende sweere ik nog dat ik om deze provisioneele scheepens plaetse te bekomen aen niemandt, zo in als buyten de regeeringe of wie het zoude mogen wesen, eenige giften of gaaven heb belooft of gegeven nog beloven of geeven zal, direct of indirect, zo helpe mij Godt en alle zijne lieve heyligen.

Schepeneed, Beesel 1791

Ik ondergeschreeven beloove en sweere dat ik houw en getrouw sal sijn de Hoogmogende Heeren Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden als Hertog van Gelre onsen allergenadigsten heere en landfurste, gelijk mede Sijn Hoogheid den Heere Prince van Orange en Nassau als heere ende de inwoenderen dezer ampte en heerlijkheid Montfort, der selver argsten waarhaen ende weeren ende het beste bevorderen, hunnen regten, privilegien, vrijheden en alden heerkomen getrouwelijk voorstaan en onderhalden sal en wel ook van dezen daag hier vorts tot alle en een jeder tijd als sig dat naer aldere heerkomen ende gebruyk eygen en gebeuren sal, gehoirsamelich in het gerigt comen, het selve helpen besitten ende getrouwelijk waarneemen die parthije in hunne schriftelijken en muntelijken voordraagen, naar noottruft verhooren, daerop regtveerdig oordeel spreken en mij geentswegs daartegen bewegen laeten, ook van de parthije of jemandt anders wegens eenige saake van het gericht hangende giften gaeven geschenk of eenig profijt door mij selve of anderen wi sulx menschen ... erdenke mugten niet neemen oft tot mijn profijt laeten neemen ofte ontfangen, insgelijkx gene van de parthijen ongebeurlijke affectie of toegeneegentheyd toonen ook met raede nog waeschouwinge die saeke uyt quader meyninge met ophalden of vertrekken, die oordeelen, recessen ofte afscheyden tot dat die selve den partheije niet gerigtelijk met gedeylt zijn, gansch en geheel heelen en verswijgen die regt oirconde in saken die voor mij als eenen scheepen gehouden werden ontfangen, daer van geloefweerdig berigt aan den gerighten te doen en regte getuygenisse wie sulx gebeurt draegen, sal ook geen verschrijvinge of anderen brieflijken schijn en bescheyde bezegelen sonder bij voorgaende voorlesinge of verhaal van den inhoud van den selven bevonden te hebben dat hetselve alsoo is gepasseert en gekend, den des gerigts geheymenisse en raedslagen niemans veropenbaare much, der Christelijke Catholischer Roomsche Religion jeder tijd gemeeshalden en sons alles doen en laeten dat eene eerlijke opregten vroomen scheepen van regt en goede gewoonheyd toe staed en gebeurt ende eyndelijk verklaare en siveeren ik nog dat ik om deze provisioneele scheepens plaetse te bekomen aen niemand, soo in als buyten de regeeringe of wy het soude mogen wezen, eenige gifte of gaaven heb beloofd of gegeven nog belooven nog geven sal, direct of indirect, zoo helpe mij God en alle zijne lieve heyligen.

Overzicht van schepenen, Beesel en Belfeld 1422-1796
Overzicht van schepenen, Swalmen en Asselt 1431-1796

 

scholtis

De scholtis (ook wel schout, richter of praetor genoemd) was de voorzitter van de schepenbank. Hij zat de gewone vergaderingen voor, die meestal tweewekelijks werden gehouden. Sommige schepenbanken, vooral van kerspels op het platteland, waren te klein en hadden onvoldoende draagkracht om zich een eigen scholtis te kunnen veroorloven; deze deelden samen een landscholtis die de schepenbanken volgens een vast schema bezocht. Bij afwezigheid van de scholtis werd de vergadering vaak voorgezeten door de oudste zittende schepen (president schepen) of de gerechtsbode. Deze plaatsvervanger noemde zich ook vaak stadhouder, feitelijk een vrij algemene benaming voor iemand die optrad namens de eigenlijke functionaris.

Schloss Haag, inv.nr. 4189De scholtis werd aangesteld of benoemd door de landsheer of plaatselijke heer. Namens deze heer nam hij de (vaak schriftelijk afgelegde) schepeneed in ontvangst. Omdat hij gewoonlijk een rechtenstudie had gevolgd, kon hij naast zijn werk als scholtis ook nog actief zijn als bijvoorbeeeld advocaat. Veel scholtissen hadden een eigen lakzegel met daarop een familiewapen. Zoals blijkt uit de gemeenterekening van Beesel en Belfeld van 1639 ontvingen de drossaard en (land)scholtis daar op 1 januari een Nieuwjaarskoek. De landscholtis van het ambt Montfort resideerde in 1666 op het kasteel te Montfort. Albert Meuter, scholtis van de heerlijkheden Swalmen en Asselt woonde in 1674 gewoon thuis toen enkele schepenbankakten die hij bewaarde samen met zijn huis in vlammen op gingen.

Enkele taken van de scholtis:

  • het voorzitten van de schepenbank en daarmee het bewaken van procedures;
  • het voorzitten van voogdgedingen en een visitatie of beleid;
  • de scholtis kon soms optreden namens de landsheer of plaatselijke heer, bijvoorbeeld bij het ventileren van klachten tijdens een voogdgeding;
  • het goedkeuren van beslagleggingen;
  • het overdragen van verkochte gemeentegrond (deze taak zien we ook bij de gezworenen;
  • het bezegelen van officiële stukken;
  • het in hechtenis nemen en (laten) bewaken van gevangenen;
  • hij was doorgaans degene die de gerechtsbode zijn opdrachten gaf.

Gecacheteerde zegels van scholtis Joannes Bernardus Chanaoine en de schepenen Cornelis van Keeken en Joannes Mevessen namens de schepenbank, 9 april 1779 (Schloss Haag, inv.nr. 4242).

Ook een laathof werd voorgezeten door een scholtis; hier heette hij echter laatscholtis. In gevallen waarbij onduidelijk kon ontstaan, werd de scholtis van de schepenbank ook wel aangeduid als allodiaal scholtis. Het kwam ook voor dat personen werden benoemd voor zowel het gewone scholtisambt als het ambt van laatscholtis, zoals te Swalmen op 22 april 1770. Ook een combinatie met het ambt van drossaard en rentmeester was mogelijk, zoals bij de benoeming van H.J. Michiels op 26 juni 1789 als waarnemend drossaard van het ambt Montfort, scholtis van Echt en rentmeester van de Domeinen.

De functie van scholtis en schepenen verdween in 1796 met de komst van de Fransen.

 

schoolmeester

De schoolmeester of onderwijzer had samen met de ouders de belangrijke taak om de jeugd voor te bereiden op deelname aan de maatschappij. In de steden had men vaak een Latijnse school, maar in de dorpen beperkte men zich gewoonlijk tot onderwijs in taal en rekenkunde, eventueel aangevuld met biologie, natuurkunde, aardrijkskunde en geschiedenis. Vóór de Franse tijd zien we vaak dat de koster tevens schoolmeester is.
Gemeentearchieven zijn een belangrijke bron voor genealogen als het gaat om onderwijs. Vaak vindt men er oude akten van benoeming en ontslag.

Benoeming van Adriaan van de Ven als schoolmeester te Swalmen, 12 maart 1657.

 

secretaris

De secretaris of schrijver was de administratieve rechterhand van de scholtis. De schepenbank Beesel en Belfeld kende geen eigen secretaris, maar deelde deze functionaris met diverse andere banken in het Ambt Montfort. Omdat hij zo een groter gebied bediende, wordt hij veelal aangeduid als landschrijver.
De taak van de secretaris werd veelal waargenomen door de schepen die het korst in functie was. Deze schepen werd gewoonlijk 'jongste schepen' genoemd, een aanduiding die dus niet noodzakelijk betrekking had op de leeftijd van de betreffende persoon.

De heerlijkheden Swalmen en Asselt kenden wel lange tijd een eigen secretaris, ook wel gerichtsschrijver genoemd. Net als de schepenen werd deze - na voordracht door schepenen en gezworenen - aangesteld door de heer van de heerlijkheid.

Gecacheteerd schepenbankzegel met handtekening van secretaris Theodorus Timmermans, 22 juli 1732 (Schloss Haag, inv.nr. 4180).

 

veldschut

De veldschut had als belangrijkste taak het beschermen van de gewassen. Onderstaande akte uit 1766 geeft duidelijk aan welke taken de veldschut van Swalmen en Asselt had.

Taken van de veldschut

"Wij Lotharius Franciscus mackgraeve van ende tot Hoensbroeck, graeve des H. Rom. Rijcks, geheymen raedt van Staet van beyde haere K.K. majesteyten, erfmarschalck des hertoghdoms Geldre en graefschap Zutphen, marckgraeve van Hillenraedt, Swalmen en Asselt et., doen te weeten dat alsoo wij geïnformeert sijn dat het noodtsaeckelijck is ende het gemeente beste onser inwoonderen en onderdaenen datter eenen vroomen en vigilante veltschudt alhier aengestelt wort, soo is, om het goet aenbrengen aen ons gedaen van den persoon van Wilhelmus Graevers ons volcoomentlijck betrouwende sijner bequaemheydt, getrouwigheyt en goede neenstigheyt, den selven hebben gestelt, geordonneert ende gecommitteert gelijck wij hem stellen, ordonneeren en committeeren mits desen tot de functie voorss. om het selve te bedienen ende exerceeren op de oude vrijheeden, boeten, profijten ende emolumenten daer toe staende, gelijck die sijne voorsaeten hebben genoeten op dese naervolgende conditien.

1.     Dat hij sal goede sorge draeghen, soo over onse bosschen, broecken als wie oock over alle andere bosschen en broecken en naementlijck over de kerckebroecken, dater geene beesten sullen mogen ingedreven worden voor ende aleere het houdt drye jarigh sal sijn, gelijck oock dat er in de bosschen noch broecken geen houdt geraept ofte gestoelen sal worden.

2.     Hij sal oock daegelijcks het velt rond gaen om te sien ofter geene schaepen bevonden sullen worden op andere erven, landen en weyden, ende deselve daedelijcks aen onsen rentmeester et mens aenbrengen en terwijlen wij ondervonden hebben dat seer dickwils de schaepen in de velden worden bevonden op andere erven onder het pretext dat sij permissie souden hebben van die eygenaeren, soo ist om sulcx voortecomen dat wij hem beveelen dat hij in sulcke gevalle aen die scheepers sal afvraegen de permissie schriftelijck van die eygenaeren en bij faute van dyen sal hij deselve aenbrengen.

3.     Hij sal oock goede sorge draeghen datter geene schaepen gedreven worden door veldt weeghen waer door sij groeten schaeden comen toe te brengen aan onse onderdaenen, maer sullen deselve door de groete weeghen in het toecomende om op hunne erv en weyden en landen te hoeden.

4.     Hij sal oock wel invigileeren dat er geene koeyen ofte renders door het velt ofte langhs die graeven geleydt worden waer door het seer dickwils gebeurt dat die selve beesten de kinders ontloopende aen de vruchten groote schaede coomen voor te brengen, maer sullen alle te saemen door den gemeenen heerdt gehoeyt worden, gelijck het altoos gebruyck is geweest.

5.     Hij sal oock ten tijde van den oost bij nacht en bij daeghen in het velt sijn om te beletten dater geene vruchten gestoelen worden gelijck het tot hier toe seer dickwils gebeurt is.

6.     Hij sal oock gehouden wesen alle dry maenden bij onsen rentmeester te compareren om sigh onder eede te expurgeeren voor ende aleer hij d'ordonnantien sal becoomen op den schatbeurder voor sijne betaelinge dat hij niemant in die dry maanden in faute sal bevonden hebben, soo in de bosschen met houdt steelen als wie oock met schaepen in weyden, velden of andersints.

7.     Alsoo het gehalt het geene aen hem door onse gemeente toegeleydt wort niet suffisant genoch is om hem te onderhouden, vermits hij continueelijck op de bosschen, velden en erven sal moeten invigileeren om sijne functie te exerceeren, soo ist dat wij aen den selven toeleggen (sonder nochtans daer toe gehouden te wesen als sijnde allenight om onse onderdaenen te bevrijden van alle schaede soo mogelijk) van eder amende ofte boete eene derde paert die hij sal coomen aen te brengen.

8.     Hij sal gehouden wesen den landtrechtelijcken eede daer toe staende uyt te sweeren in handen van onsen scholtis van Swalmen en Asselt, denwelcken wij daer toe hier mede committeren, het geene geschiedt sijnde hij in de possessie als veltschudt sal worden gestelt, belastende daromme aen onsen voorss. scholtis, schepenen ende alle anderen die het soude mogen aengaen den gemelten Willem Gravers daer voor te erkennen ende te houden, in oirconde der waerheydt hebben wij dese met onsen aengebooren pitschaft becrachtight ende eygenhandigh onderteekent op onsen huyse Hillenraed den 23 april 1766 was onderteekent F.M. de Hoensbroeck, ter sijden stondt een cachet gedruckt in rooden lack"

eed van de veldschut (Swalmen, z.d.)

"Eedt van den veltschut

Ick geloove ende sweere dat ick van desen dagh aen ende van desen dagh voert holt ende getrouw sal sijn aen sijne Keyserl. ende Apostolique Majesteyt als hertoghe van Gelre ende graeve van Zutphen ende sijne rechte erven. S.E. den heere alhier, sampt scholtis, borgemeester, schepenen ende geswooren ende inwoonderen deser heerlijckheiden ofte gerichte voirs. den veltschuts dienst getrouwlijck volgens mijn commissie dewelcke ick van S.E. ontfangen hebbe, sal mij oock niet door giften ofte gaeven van imant laeten verleyden, winnen ofte omsetten, sal scholtis, borgemeester, schepenen ende geswoorens deser heerlijckheeden in alles gehoorsaem sijn, die eeren ende ontsien naer mijn bester weten ende vermeugen, op de selve hunne orders alles doen in gemeyne saecken soo ende wanneer sij hetselve sullen noodigh achten, oock sunst anders doen wat eenen vroomen ende getrouwen veltschudt toestaet, ende mij der christelijcker catholisscher Roomscher religion alle tijdt gemees halden, soo helpe mij Godt ende alle sijne lieve heijligen."

 

veldwachter

De veldwachter had in de 19e en vroege 20e eeuw als belangrijkste taak het handhaven van de orde.

 

vroedvrouw

De vroedvrouw (Latijn: abstetrix of abstetricis) was voor ieder dorp onmisbaar. Het doopregister van Beesel heeft het in 1763 over de vrovrouwe. Ook de benaming wijsvrouw werd wel gebruikt.

Een bevalling verliep niet altijd even voorspoedig. Geregeld kwam het voor dat de vroedvrouw een zogenaamde nooddoop moest doen. De gebruikelijke notatie in de doopregisters is iets als: ab obstetrice in necessitate baptisata. Zo doopte Elisabeth Bruns, vroedvrouw van Tegelen, de in 1785 geboren dochter van Joannes Baptista Bourjon 'ex Wasches' en Agnetis Coolhaes 'ex Grunsulden', twee zwervers die toevallig in Belfeld waren beland ('in Boolenbergh tempore meridiano nata et ab obstetrice de Tegelen Elisabetha Bruns provisionaliter baptisata'). Het kind overleed enkele uren later. Een kind van Leonardus Coenen en Catharina Hoefnagels, pachter te Asselt, in 1788 'in noodt van de vroedvrouwe gedoopt', is een ander willekeurig voorbeeld van een nooddoop.
Een nooddoop was maar voorlopig. Als het kind overleefde, werd alsnog de plechtigheid in de kerk gehouden.

Eenlingen en ook tweelingen waren het meest gebruikelijk, maar bij uitzondering werd ook wel eens een drieling genoteerd. Er zijn Limburgse gevallen bekend van vrouwen die wel vijfentwintig kinderen baarden, zoals Maria Anna Sophia rijksgravin de Schönborn-Boeckheim en Wolfsthall, in 1720 gehuwd met Franciscus Arnoldus markies in en van Hoensbroeck. Een van deze kinderen was Damiaan van Hoensbroeck, de latere bisschop van Roermond.

De vroedvrouw speelde ook een cruciale rol bij bevallingen van buitenechtelijke kinderen. Door haar rol kon ze aanstaande moeders onder zo grote druk zetten dat het tijdens de bevalling geregeld lukte om de moeder de naam van de vader te ontfutselen. Bij veel doopakten van onwettige kinderen wordt de naam van de vader daardoor toch genoemd: uti obstitrix et testes deposuerunt.

Ondanks de goede zorgen en bedoelingen van generaties van vroedvrouwen overleden heel wat moeders in het kraambed. In de overlijdens- of begraafakte wordt dit gewoonlijk aangegeven door het woord puerpera: kraamvrouw.

Jarenlang was Rosina Spreders uit Heidelberg vroedvrouw in Beesel. Zij was in Düsseldorf gehuwd met Josef Wilhelm Kaijser en dit echtpaar had meerdere kinderen. Behalve de zorg over haar eigen kinderen had ze vanaf 1791 de zorg over een vondelinge, Rosina van Horn genoemd.
In 1785 moest vroedvrouw Cornelia Beenen enkele malen uit Neer komen om te helpen bij Beeselse bevallingen. In 1785-1787 maakten Beeselse moeders tevens gebruik van de diensten van Elisabeth Brouns uit Tegelen. Joanna Snijders, vroedvrouw in Beesel, werd in 1790 door het dorpsbestuur betaald per kwartaal. Schatheffer Meuter betaalde haar een jaar eerder 10 pattacons wegens de gewoonlijke vergoeding als vroedvrouw over het jaar 1789.

In 1825 bedroeg de jaarwedde voor de vroedvrouw in Beesel fl. 47,24. Bij gebrek aan een vroedvrouw voor de armen kon in 1830 dokter Buijs voorlopig opgeroepen worden. De gemeente zat in 1835 al jaren zonder vroedvrouw. De bediening werd tijdelijk uitgeoefend door de weduwe Petronella Vriesen; in 1838 nam de gemeente weer een vroedvrouw aan. Prompt kwam er gedonder. Enkele maanden later namelijk hielp de vroedvrouw van Swalmen bij de bevalling van de vrouw op de Hoesterhof, gelegen binnen de gemeente Beesel. Zij zou hiertoe niet bevoegd zijn. De burgemeester van Beesel dreigde met een proces verbaal bij herhaling van deze overtreding.

 

© Loe Giesen, Reuver 1983-2013

Deze website werd counter keer bezocht.